1.   woest bn. 'wild; agressief, kwaad'
Onl. wuosti 'onbewoond, verlaten, onontgonnen' in Uuerthe uuonunga iro uuosti 'moge hun woning leeg raken', An erthon uustera 'op de verlaten aarde' [beide 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. woeste, ook 'onstuimig, wild' [1240; Bern.], 'onherbergzaam' in dat woeste babilonien [1287; VMNW], 'kwaad, razend' in Die van Ypre waren woeste 'de Ieperlingen waren razend' [1315-35; MNW-R].
Os. wōsti (mnd. wōste); ohd. wuosti (nhd. wüst); ofri. wōst (nfri. woast); oe. wēste (maar me. west is vervangen door waste, ontleend aan Oudfrans wast, zie onder); alle oorspr. 'onbewoond, leeg, verlaten', < pgm. *wōsta-, *wōsti-.
Verwant met: Latijn vāstus (de klinkerlengte is onzeker) 'leeg, verlaten; onmetelijk groot' (Oudfrans wast, gast 'onbewoond, geruïneerd', met anlaut o.i.v. het West-Germaanse woord; Nieuwfrans vaste 'uitgestrekt, wijd' is een jongere Latijnse ontlening); Oudiers fás 'leeg'. Mogelijk ontwikkeld uit pie. *(h1)ueh2-sto- (IEW 346), afgeleid van de wortel *h1ueh2- 'verlaten, opgeven, ophouden' (LIV 254), zie wan(-).
Oorspr. heeft het Germaanse woord meestal betrekking op land dat onbewoond en/of onontgonnen is of braak ligt, al dan niet door menselijk toedoen (bijv. plundering). Met betrekking tot personen kon de betekenis via 'onstuimig' overgaan op 'agressief'.
Fries: woast


  naar boven