1.   woerhaan zn. 'fazantenhaan'
Mnl. woerhane 'fazantenhaan' [ca. 1483; MNW]. Daarnaast woerhoen 'fazant', dat toevallig eerder is geattesteerd, als vor hoenre (lees worhoenre, mv.) [midden 14e eeuw; Verdam 1890], en woerhen 'vrouwtjesfazant', dat nog eerder is geattesteerd, als onl. worhenna (glosse) [1151-1200; ONW].
Mnd. ūrhōn 'auerhoen; korhoen'; ohd. ūrhano, -huon 'auerhaan, -hoen' (nhd. Auerhahn, -huhn, zie ook het leenwoord auerhaan); oe. wōrhana 'fazant'; < pgm. *ūra-hanō-, -hōn-. Het tweede lid is haan resp. hoen. Het eerste lid is wrsch. hetzelfde als in ohd. ūr-ohso 'oeros, historische rundersoort', zie oeros, de w is in dat geval problematisch. Het komt in die betekenis ook als simplex voor: pgm. *ūrōn (ohd. ūro) en *ūra- (ohd. ūr, oe. ūr, on. úrr), terwijl een nevenvorm met geminaat, pgm. *urr- voorkomt in: ohd. orra-hano, -huon 'auerhaan, -hoen'; on. orri 'korhoen' (nzw. orre 'id.').
De Noord-Germaanse vormen wijzen op een n-stam die door o.a. Hellqvist gereconstrueerd wordt als urz-án met latere assimilatie van de z aan de r. De Germaanse vormen laten echter ook een Kluge-analyse toe: nominatief *ūrō(n) gen. *urraz < *umaz. In dat geval is het woord eventueel te verbinden met een wortel voor 'regenen' (metaforisch 'beregenen van de vrouw') op grond van Latijn ūrīna 'urine' en Oudnoords úr 'motregen' (< pie. *uh1-r-, zie urine). Als er een z (uit *s) in de wortel gereconstrueerd wordt, is die te verbinden met: Latijn verrēs 'beer (mannetjesvarken)'; Sanskrit vŕṣan- 'mannetjesdier, man', vrṣabhá 'mannelijk; stier, bevruchter, man'; Avestisch varəšna- 'mannelijk', varšna- 'ram'; Litouws ver̃šis 'stier, os, kalf'; uit pie. *urs(-en)- 'mannelijk, mannetjesdier'. Schrijver (2001) stelt daarentegen voor, dat pgm. *ūr-, *urr- ontleend is. De brontaal zou Proto-Laps *orēs 'man' zijn (vanwaar Laps orra 'mannetjesrendier', Fins urho 'held', uros 'held; mannetjesdier'), of anders een onbekende Noord-Europese substraattaal waaruit dan ook de Lapse en Finse woorden zijn ontleend. De oorspr. Germaanse betekenis is dan wrsch. 'oeros', waarbij de vogelnaam verklaard kan worden als "grote" hoendersoort of als 'dier waarop graag gejaagd wordt'. De aanvangs-w in het Nederlands en Oudengels is in deze analyse niet te verklaren.
Woerhaan, -hen als benamingen voor de mannetjes- resp. vrouwtjesfazant en het algemene woord woerhoen 'fazant' zijn in het Nederlands niet (meer) algemeen bekend.
Literatuur: J. Verdam (1890), 'Dietsche verscheidenheden: XCVIII. Uwerhaen', in: TNTL 9, 236-243; Schrijver 2001, 421-422


  naar boven