1.   hinderen ww. 'belemmeren, storen'
categorie:
geleed woord
Mnl. hinderen 'belemmeren' in wi [hiir] teghen dede jofte dat hinderde. die dede teghens ons openbare 'wie dit tegenwerkte of hinderde, werkte ons openlijk tegen' [1284; CG I, 808].
Afleiding van een niet in het Nederlands geattesteerd bw. met de betekenis 'achter', vergelijk Duits hinter/hinten 'achter(aan)' en Engels (be)hind 'id.', en ook het Oudnederlandse voorzetsel hinder 'achter' in hinder unser wande 'achter onze muren' [ca. 1100; Will.]. De verdere etymologie is niet helemaal duidelijk; men denkt aan een achtervoegsel voor de vergrotende trap*-tera- bij een voornaamwoordelijke stam *hi- zoals in heen.
Mnd. hinderen; ohd. hintarōn (nhd. hindern); ofri. hinderia (nfri. hinderia); oe. hindrian (me. hindren, hyndre; ne. hinder); on. hindra (nzw. hindra); alle met ongeveer dezelfde betekenis; < pgm. *hindarōn-, afleiding van pgm. *hindara- 'achter', waaruit nhd. hinter/hinten; ne. (be)hind.
hinder zn. 'last, overlast'. Mnl. sonder antale ende hinder van ons ende van onsen nacomelingen 'zonder aanspraak of hinder door ons of onze nakomelingen' [1297; CG I, 1412]. Afleiding van hinderen. ◆ hinderlaag zn. 'list, valstrik'. Vnnl. in ... te vallen in der vyanden hinder-laghen ende achterhout 'in vijandelijke valstrikken te vallen' [1603; WNT Supp. achterhouden], hinderlaaghen [1642; WNT weifelen]. Samenstelling met het zn. laag 1 in de verouderde, maar in het Middelnederlands belangrijkste betekenis 'valstrik, hinderlaag', mnl. lage [1240; Bern.]. Toen deze betekenis van laag in de 17e eeuw verouderd raakte en niet meer werd begrepen, werd het woord verduidelijkt met een eerste lid hinder; het is dus oorspr. een tautologie. Tegenwoordig bestaat laag in deze betekenis nog in de vaste verbinding listen en lagen 'misleiding, bedrieglijke slimheid'. Van de vele Middelnederlandse en Vroegnieuwnederlandse samenstellingen met en afleidingen van lage/laag is verder alleen belagen nog blijven bestaan.


  naar boven