1.   geplogenheid zn. (BN) 'gewoonte, gebruik'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. geplogenheid 'gebruik, gewoonte, usance' in Vlaanderen, dat allengskes ... zyne oude gebruiken vermangelt tegen nieuwe en dikwyls averechtsche geplogentheden 'zijn oude gebruiken inruilt tegen ...' [1865; WNT vermangelen], het is de geplogenheid in eenige streken van te schominkelen voor iemand die ... 'het is de gewoonte ... om rumoer te maken ...' [1873; WNT plegen].
Afleiding met het achtervoegsel -heid van het verl.deelw. van het oorspronkelijke sterke werkwoord plegen in de betekenis 'gewoon zijn (te), regelmatig doen'. Misschien ontleend aan Duits Gepflogenheit 'gewoonte, gebruik' [19e eeuw; Pfeifer], dat op dezelfde wijze is gevormd.


  naar boven