1.   post 4 zn. 'standplaats, ambt'
categorie:
leenwoord
Vnnl. posten 'standplaatsen' [1615; Stall. III], post 'positie, plaats' in uw eygen post 'uw plaats in het leven' [1635; WNT], 'plaats van wachtpost' in alle posten beset hadden [1671; iWNT]; nnl. post 'ambt, betrekking' in in dien Post succedeeren 'in die ambtelijke betrekking de opvolger zijn' [1742; WNT], 'plaats waar men is aangesteld om toezicht te houden enz.' in in geen geval zijn post kunnen verlaten [1839; WNT], 'ambt, betrekking' in voor den post van hoogleraar [1886; WNT].
Ontleend, mogelijk via Frans poste '(plaats van een) wachtpost' [1636; TLF], aan Italiaans posto 'wachtpost; post, plaats' [voor 1572; DELI], ouder puosto 'id.' [1452; DELI], mannelijke vorm van het verl.deelw. van porre 'plaatsen', zie post 3.
Fries: post


  naar boven