1.   portier 2 zn. 'deur van een auto of rijtuig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. portier 'deur van koets, rijtuig' [1667; WNT]; nnl. ook 'deur van een spoorwagen' [1930; Verschueren], ook 'deur van een auto' [1940; Koenen].
Ontleend aan Frans portière 'deur van koets, wagen' [1611; Rey], afleiding van porte 'deur', ontleend aan Latijn porta oorspr. 'poort van een stad of legerplaats', later algemeen 'ingang, toegang', zie poort.
Fries: portier


  naar boven