1.   bestek 1 zn. 'begrensde ruimte, ontwerp'
categorie:
geleed woord
Vnnl. besteck 'bestek, ontwerp' [1514; MNHWS], besteck 'ontwerp' [1599; Kil.].
Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord besteken, dat met be- is afgeleid van het werkwoord steken, in de verouderde betekenis van 'afperken, begrenzen (met palen)': besteken (verl.deelw.) 'beschreven, vastgelegd' [1297; CG I, 2418].
Behalve in vaste verbindingen, zoals in kort bestek 'beknopt' of buiten het bestek 'buiten de opzet' is het woord in de algemene taal in onbruik geraakt, misschien vanwege de homonymie met bestek 2. Als vakterm is het woord nog heel gangbaar: zo betekent het in de bouwkunde 'gehele planning van een bouwwerk'; in de zeevaart betekent de verbinding gegist bestek 'plaatsbepaling van een schip op zee door berekening' [1770; WNT], zie gissen; in deze betekenis komt ook besteck [1598; WNT] voor.
Fries: bestek


  naar boven