|
1. |
bukken ww. 'vooroverbuigen' categorie: intensiefvorming of frequentatief Mnl. bocken 'vooroverbuigen' [1240; Bern.], bockende (teg.deelw.) 'voorovergebogen' [1240; Bern.], buckede (pret.) 'bukte' [1300-25; MNW-R]. Een intensiefvorming bij de stam van het werkwoord buigen. Mnd. bucken; mhd. bucken, bücken [ca. 1200] (nhd. bücken); ofri. buckia (nfri. bûke); nzw. bocka 'buigen' (< mnd. of mnl.); < pgm. *bukkan-, *bukkjan- 'bukken', een intensiefvorming bij het ww. pgm. *beugan- 'buigen', dat met nultrap van de stam en intensivering van de velaar resulteert in *bukk-. Fries: bûke
|
naar boven
|