1.   achterban zn. 'helpers, aanhang'
categorie:
leenvertaling, volksetymologie in brontaal
Mnl. achterban 'oproeping tot krijgsdienst of de opgeroepen krijgslieden (heerban) uit een leengoed in de tweede graad (achterleen)' [ca. 1350; MNW]; nnl. achterban 'heerban door het achterleen opgebracht' [1725; WNT Supp. achter], later in overdrachtelijke zin: 'groep die een leider steunt, bijv. in een (politieke) partij' en 'aanhang' [1945; WNT requireeren].
Leenvertaling van Frans arrière-ban 'achterban'; gevormd uit het voorzetsel achter en het zn. ban (< mnl. ban 'oproep, o.a. voor krijgstocht'). Het Oudfranse woord zelf is volksetymologisch gevormd uit middeleeuws Latijn ari-bannum 'heerban' < pgm. *hari-bann- 'id.', zie heer 2 'leger' en ban.
Literatuur: Sousa Costa 1993, onder bannus, (h)aribannus
Fries: efterbân
2.   akkefietje zn. 'onaangename taak; kleinigheid'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. akefietje 'onaangename klus' [1836; WNT].
Ontleend aan Fries akkefyt, akkefy(t)sje 'baantje, (onaangenaam) werkje; voordelig zaakje'. Dit zou volgens een verklaring teruggaan op aquavitje 'brandewijntje' < Latijn aqua vītae 'levenswater', waaruit ook Zweeds, Deens akvavit 'soort jenever'. Het verband tussen de Latijnse en de Friese betekenis is dan niet echt duidelijk. Bij een andere verklaring wordt uitgegaan van een Friese ontlening aan Latijn officium, dat onder meer 'ambt, taak' betekent. Semantisch gezien is dit plausibeler. Om de vorm te verklaren moet men dan volksetymologie aannemen.
Fries: akkefyt, akkefytsje
3.   akkoord zn. 'overeenstemming, overeenkomst; samenklank'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. die van onsen acorde sijn 'die tot onze partij horen, aan onze kant staan' [1290; CG I, 1454], accort, acort, acc(o)rde 'eensgezindheid, eenstemmigheid, instemming' [1250-1300; MNW], acort 'harmonische samenklank' [1350; MNW].
Ontleend aan Frans accord 'overeenstemming' (accorde [ca. 1080; Rey]), 'harmonische samenklank' [1341; Rey], 'gelijktijdig en harmonisch klinkende tonen' [1538; Rey]. Dit is een afleiding van het werkwoord accorder 'overeenstemmen' < Latijn adcordāre 'verzoenen', gevormd uit ad- en het zn. cor (genitief cordis) 'hart' (zie hart). De jongste, muzikale betekenis is volksetymologisch beïnvloed door het woord corde 'snaar' (zie koord).
Fries: akkoart,akkoard
4.   amandel zn. 'vrucht van de Prunus amygdalus; tonsil'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. amandelen (mv.) [1252; Stall. I, 14], amandel [1361-62; MNW] naast amande(r)e [ca. 1350; MNW] en amanderboem 'amandelboom' [ca. 1375; MNHWS]; vanwege de uiterlijke gelijkenis met de vrucht ook: Amandelen (mv.) 'keelklieren, tonsillen' [1642; WNT].
Wrsch. via Oudfrans amandele of middeleeuws Latijn amandola ontleend aan Laatlatijn amandula, een misschien onder volksetymologische invloed van amandus 'liefelijk' en/of mandere 'kauwen' onstane nevenvorm van amygdalum, dat ontleend is aan Grieks amugdálē 'amandel', van onbekende verdere herkomst.
Andere Europese talen grijpen uiteindelijk ook terug op dit Griekse woord, maar vertonen onderling toch een behoorlijke variatie: Fries mangel, Duits Mandel (< Oudhoogduits mandala), Engels almond, Frans amande, Spaans almendra, Italiaans mandorla, Pools migdal, Russisch mindal, Zweeds mandel.
amandelpers zn. 'amandelspijs'. Nnl. Amandel-pas in Struyf van Amandelen, hoe men die maaken zal. Neemt een pont Amandel-pas [1746; WNT], ook nog in 1910 [WNT]; amandelpers 'amandelspijs' [1898; Dale]. Wrsch. volksetymologisch, door de gedachte aan het werkwoord persen, gevormd uit amandelpaste, zie pasta 1 'brij'.
Fries: mangel
5.   amendement zn. 'voorstel tot wijziging van een wetsvoorstel'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. amendement [1848; Nederlandse Grondwet].
Ontleend aan Frans amendement [1174], een afleiding van amender 'verbeteren' [12e eeuw] < Latijn ēmendāre 'verbeteren', zie emenderen. De verandering van ē in a moet al oud zijn, gezien Italiaans ammendare, Provençaals amendar, en is vermoedelijk ontstaan onder volksetymologische invloed van Latijn āmandāre 'verwijderen'. Het Spaans heeft nog enmendar.
In het Oudfrans betekende het woord 'verbetering' en sinds de 15e eeuw vooral 'grondverbetering in de landbouw'. In Frankrijk werden in de tweede helft van de 18e eeuw veel termen uit het Engelse constitutionele parlementaire stelsel overgenomen; van 1778 dateert het gebruik van amendement in de parlementaire betekenis, onder invloed van het Engelse parlementaire amendment [1696], dat in het Engels al in 1297 wordt aangetroffen en ontleend was aan het Frans met de toenmalige betekenis 'verbetering'. In Nederland werd het recht van amendement in 1848 bij de grondwet aan de Tweede Kamer toegekend.
amenderen ww. 'verbeteren, bij amendement veranderen'. Nnl. amendeeren [1862; WNT]. Ontleend aan Frans amender.
Fries: amendemint
6.   angina zn. 'keelontsteking'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Vnnl. angine "den huych, oft dat gheswil in den hals" [1553; Werve], angina "ontsteeking in de keel" [1658; Meijer]; nnl. angina 'keelziekte'.
Ontleend aan Latijn angina, met -g- door volksetymologische associatie met de verwante woorden angor 'benauwenis, angst' en angere 'benauwen, beklemmen', en ontleend aan Grieks ankhónē 'verstikking', afleiding van ánkhein 'dichtsnoeren, wurgen, bang maken'. Deze woorden zijn Indo-Europees verwant met eng, zie aldaar voor cognaten.
Een geheel andere aandoening is angina pectoris, letterlijk 'borstbeklemming', die het gevolg is van een zuurstofgebrek wegens onvoldoende bloedtoevoer in de kransslagaders. Hierin is pectoris de genitief van Latijn pectus 'borst'.
Fries: angina
7.   angsthaas
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Zie: angst
8.   arseen zn. 'scheikundig element (As); rattenkruit'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland, volksetymologie in brontaal
Mnl. root arsenicum '?' [1351; MNW-P] (twijfelachtige betekenis omdat noch het metaal zelf, noch de belangrijkste mineralen rood zijn); vnnl. arsenick 'orpiment (gele kleurstof)' [1552; WNT]; nnl. arseen [1720; WNT verzekeren].
Ontleend aan Laatlatijn arsenicum, een nevenvorm van arrhenicum 'operment, auripigment, koningsgeel' < Grieks arrhenikón 'id.', een verbastering van een oriëntaals woord onder invloed van Grieks ársēn 'mannelijk, sterk' (zie ros). Deze volksetymologie is misschien totstandgekomen door de krachtige werking van het giftige arseen. Wellicht gaat het via een Semitische taal (bijv. Arabisch az-zarnīḵ) terug op een oriëntaals woord; sommigen noemen Middelperzisch *zarnīk 'goudkleurig', naar de gele kleur van de stof. De vorm arseni(e)k is ontleend via Frans arsenic [ca. 1250] en wordt nu nog wel in België gebruikt. Ook arsenicum [1832; Weiland] is nog een gebruikelijke vorm.
Het zuivere metaal arseen werd al in 1250 geïsoleerd en had diverse toepassingen; de bekendste is de toepassing als kleurstof van orpiment (verbinding met zwavel, As2S3, van Latijn auripigment 'goudkleurstof' en ook wel koningsgeel genoemd), waarvoor vroeger dus ook de naam arsenick zelf voor werd gebruikt. Nu wordt met arseen meestal alleen het zuivere metaal aangeduid.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: arsenikum
9.   arseniek
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland, volksetymologie in brontaal
Zie: arseen
10.   artillerie zn. 'geschut; afdeling van het leger voor de bediening ervan'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. artillerie 'werpgeschut' [1402; MNW], aertillerie 'geschut, schutterij' [1424; Debrabandere 1994]; vnnl. artillerije [1563; Meurier].
Ontleend aan Frans artellerie 'geschut' [ca. 1307; Rey], maar met blijvende Franse invloed, want anders zou het woord nu klankwettig artillerij luiden (zie -erij). Het Franse woord is afgeleid van het Oudfranse werkwoord artillier 'uitrusten van oorlogstuig' [12e eeuw; Rey], waarvan de etymologie niet zeker is. Wrsch. is het een vervorming, onder volksetymologische invloed van art 'techniek', van een ander Oudfrans werkwoord attilier 'versieren, uitrusten' [12e eeuw]. Dat zou dan ontwikkeld moeten zijn uit vulgair Latijn *apticulare, afleiding van Latijn aptāre 'voorzien van, bevestigen', zie adapteren. Een andere mogelijkheid (Kluge) is dat Oudfrans attilier een gedissimileerde vorm is van weer een ander werkwoord atirier 'toe-, uitrusten' [12e eeuw], dat met Frankisch *tērī- 'versiersel' (waarbij Oudhoogduits ziarī 'id.', zie sieraad) gevormd zou zijn.
Fries: artillery

Volgende 10 lemmata
  naar boven