1.   neutraal bn. 'geen partij kiezend'
categorie:
leenwoord
Mnl. neutrael 'geen partij kiezend, tot geen van beide partijen behorend' in neutrael staen ... twijsschen den grave ende der stede van Gendt [1470; MNW tusschen]; vnnl. neutrael 'het midden houdend' [1599; Kil.], 'tot geen der oorlogvoerende partijen behorend' in alle persoonen van wat natie sy zijn, onse vrienden ende neutrale 'alle personen uit welk land dan ook, (met name) onze vrienden en neutralen ...' [1603; WNT]; nnl. neutraal ook 'geen standpunt innemend m.b.t. confessie' in dit streven naar de neutrale volksschool [1857; WNT], ook 'geen van twee tegenstelde eigenschappen bezittend', bijv in neutrale, ... koude en warme kleuren [1908; WNT warm], 'niet denigrerend of waarderend', gezegd van een woord of uitdrukking, bijv. in neutralen zin ... in ongunstigen zin [1912; WNT doorslepen].
Ontleend, al dan niet via Middelfrans neutral 'onzijdig, goed noch slecht' (Nieuwfrans neutre 'onzijdig, onpartijdig'), aan Latijn neutrālis 'van onzijdig geslacht', een afleiding van neuter 'onzijdig; goed noch slecht'; neuter is gevormd uit ne- 'niet', verwant met nee(n), en uter 'een van beiden', verwant met ieder.
Fries: neutraal


  naar boven