1.   mulat zn. 'kind van een zwarte en een blanke ouder'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst in de vorm melato 'halfbloed' in Melato, half witte ende half swarte (te weten gheelachtige) Mulatten, gedeeltelijk wit en gedeeltelijk zwart (namelijk geelachtig) [1602; WNT zwartin], dan mulat in zwarten en mulaten 'negers en mulatten' [1621; WNT tractement]; nnl. zoo mulatten als neegers [1767; WNT uitzoeken].
Ontleend aan Portugees mulato 'halfbloed, iemand met een zwarte en een blanke ouder' [1527-57; Machado] of aan Spaans mulato 'id.' [1525; Corominas], afleidingen met verkleiningsachtervoegsel bij mula resp. mulo 'muilezel, muildier', beide ontwikkeld uit Latijn mula 'id.', zie muildier. Ontlening aan Arabisch muwallad 'geadopteerde, dus gearabiseerde vreemdeling', dat bij uitbreiding 'iemand van gemengd bloed' zou zijn gaan betekenen, is om fonetische redenen zeer onwaarschijnlijk, aangezien dat woord in het Spaans-Arabisch als muélled uitgesproken werd (Corominas).
Fries: mulat


  naar boven