1.   mousse zn. 'dessertcrème, luchtige paté'
categorie:
leenwoord
Nnl. mousse 'schuim' [1896; Kramers II], mousse 'luchtige paté' in mousse van kip [1935; Vaderland], mousse "gerecht van stijfgeklopte room of eiwit: chocolademousse, kippelevermousse" [1974; Koenen].
Ontleend aan Frans mousse 'opgeklopt gerecht' [1755; TLF], eerder al 'schuim' [1680; TLF], waarvan de herkomst niet duidelijk is. Mogelijk is mousse ontwikkeld uit Laatlatijn mulsa 'mede, gegiste honingdrank' < Latijn mulsum 'wijn gemengd met honing; mede', de onzijdige vorm van mulsus 'met honing vermengd', een afleiding van mel 'honing', verwant met het eerste lid van meeldauw. De betekenis 'schuim' is dan ontwikkeld uit 'gegiste drank'. Het is ook mogelijk dat mousse 'schuim' een overdrachtelijke betekenis is van mousse 'mos' [13e eeuw; TLF], eerder al mosse [1176-81; TLF] en molse 'id.' [eind 11e eeuw; TLF], dat ontleend is aan het Germaans, zie mos, hoewel vormen als molse wrsch. toch teruggaan op Latijn mulsa en misschien de conclusie rechtvaardigen dat hier twee woorden door elkaar zijn gaan lopen.
Fries: mûs


  naar boven