1.   theologie zn. 'godgeleerdheid'
categorie:
leenwoord
Mnl. theologie, teologie 'godgeleerdheid' in van enen meester van theologien 'door een afgestudeerde in de theologie' [ca. 1330; MNW], die heylighe theologie [1350-1400; MNW]; vnnl. theologie 'godgeleerdheid als studie- en onderwijsvak' (aan de hogeschool te Leiden) [1592; WNT].
Ontleend aan Frans theologie 'filosofische beschouwing van de christelijke leer' [ca. 1240; TLF] (Nieuwfrans théologie), een geleerde ontlening aan Latijn theologia 'id.'; het Latijnse woord is zelf ontleend aan Grieks theologiā 'beschouwend of verhandelend inzake de goden, inzake God', gevormd uit theós 'god' en -lógos 'beschouwing, verhandeling', zie -logie.
Grieks theós is verwant met: Latijn fēriae 'feestdagen' (zie vieren 2 'feesten'), fēstus 'feestelijk' (zie feest), fānum 'tempel' (zie fanatiek); Sanskrit dhiṣā 'in een opwelling'; Avestisch dāh- 'geschenk'; Armeens dik' 'goden'; < pie. *dheh1-s-, *dhh1-s- 'heilig; religieuze gift' (IEW 259).
Fries: teology


  naar boven