1.   kapittel zn. 'hoofdstuk; bijeenkomst van religieuzen e.d.; college van kanunniken'
categorie:
leenwoord
Mnl. capitele 'bijeenkomst van religieuzen' in die ouer iemene clagen wille ... ten nasten capitele ... moet hit clagen 'wie over iemand klagen wil moet op het eerstvolgende kapittel zijn beklag erover doen' [1236; CG I, 27], 'college van kanunniken' in metter capitele seghele 'met het zegel van het kapittel' [1281; CG I, 542], capitele en capittele 'hoofddeel van een geschrift' in LIII capiteele '53 hoofdstukken' en die vierde capittele 'het vierde boek' [1300-25; MNW-R], die tafele vanden derden boeke ... ende heeft in .7. capittelen 'dit is de inhoud van het derde boek ... en het bevat 7 hoofdstukken' [1351; MNW-P].
Ontleend aan middeleeuws Latijn capitulum 'college van kanunniken' [eind 11e eeuw; van Vliet 2002, 67], eerder al 'dagelijkse bijeenkomst van kanunniken of kloosterlingen, met lezing van een passage uit de Heilige Schrift' [voor 750; van Vliet 2002, 66], via betekenisoverdracht uit Laatlatijn capitulum 'lezing van bijbelhoofdstuk' [506; Niermeyer], eerder al 'hoofddeel van een geschrift', letterlijk 'hoofdje', een verkleinwoord van caput (genitief capitis) 'hoofd', verwant met hoofd en zie kaap. In de betekenis 'hoofddeel' is het woord opnieuw ontleend. Het is niet duidelijk of er aanvankelijk betekenisonderscheid was tussen de schrijfwijzen capitele en capittele.
Een ander Laatlatijns verkleinwoord is capitellum, zie kapiteel.
Literatuur: K. van Vliet (2002), In kringen van kanunniken: munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 695-1227, Zutphen
Fries: kapittel


  naar boven