1.   contant bn. 'in gereed geld'
categorie:
leenwoord
Vnnl. om contant verkoft [1530; WNT reputeeren], comptant ghetelt [1567; Stall.], die Heeren ... Betalen u contant [1589; WNT verstijven], contant gelt [1590; WNT voor II].
Wrsch. zowel via Frans contant, een andere spelling van comptant, letterlijk 'tellend', teg.deelw. van compter 'tellen' (deniers contens 'contante penningen' [1264]), als rechtstreeks uit zn. mv. Italiaans contanti 'contant geld', de gesubstantiveerde meervoudsvorm van het teg.deelw. contante 'tellend, geldend, geldig' [1310-12] van contare 'tellen'. Zowel Frans compter als Italiaans contare zijn ontwikkeld uit Latijn computāre '(be)rekenen', zie computer.
Dit is een van de vele woorden op het gebied van het geldwezen die vele Europese talen vanaf de late Middeleeuwen aan het Italiaans hebben ontleend, bijv. conto.
contanten zn. mv. 'gereed geld'. Vnnl. contanten [1604; WNT trachten]. Misschien ontstaan uit een formulering als in contanten gelde [1609; Stall.], maar al in 1640 is ook geattesteerd in contanten [1640; WNT verzekerdheid], zodat ontlening aan het Italiaanse contanti (mv.) ook niet onmogelijk lijkt.
Literatuur: De Bruijn-van der Helm 1992
Fries: kontant


  naar boven