1.   salon zn. 'ontvangkamer'
categorie:
leenwoord
Nnl. salon 'paviljoen, tuinhuis' in De Lusthof (is) met ... een heerlyke Salon, of Speelhuis aan den Weg versierd [1739-95; iWNT], "eene groote zaal" [1824; Weiland], salon 'ontvangkamer' in in haar salon nam 't stoken nooit einde of aanvang [1832; iWNT trap I], '(periodieke) tentoonstelling' in zijn schilderij de "Vénus frileuse" werd op den salon van 1883 zeer opgemerkt [1884; iWNT opmerken].
Via Frans salon 'grote ontvangkamer' [1650; TLF] ontleend aan Italiaans salone 'grote zaal' [1550; DELI], vergrotingsvorm van Italiaans sala 'zaal' [eind 13e eeuw; DELI], dat in deze taal via twee kanten ontleend is aan het Germaans: enerzijds aan het Langobardisch (een Hoogduits dialect dat tot ongeveer 1100 in Noord-Italië werd gesproken, zie lommerd) met als betekenis 'huis op het platteland' (alleen nog zichtbaar in Italiaanse plaatsnamen) en anderzijds aan het Frankisch met als betekenis 'grote kamer', beide uit Proto-Germaans *sali-, *sala- 'zaal', zie zaal.
De betekenis 'grote zaal' is vanaf het moment van de ontlening aan het Frans de belangrijkste geweest. Vanaf 1725 werden er in de Salon Carré van het Louvre tentoonstellingen gehouden; hieruit ontstaat vervolgens de betekenis 'periodieke tentoonstelling', die vanaf 1750 in het Frans is geattesteerd (Rey). In deze betekenis, die vooral in België voorkomt, is het woord wrsch. opnieuw aan het Frans ontleend. Ouder is het verkleinwoord salet 'ontvangkamer'; vnnl. in de salette [1574; Stall. III, 248].
Fries: salon


  naar boven