1.   icoon zn. 'schilderij; pictogram'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst alleen als kunstwoord icon 'gelijkenis, beeltenis' [1654; Meijer]; nnl. ikon "een beeld" [1824; Weiland], icoon 'traditionele schildering op hout van een heilige of van Christus in de orthodox-kerkelijke kunst' in iconen (mv.) [1910; WNT Aanv.], ikoon 'pictogram op beeldscherm' [1987; De Coster 1999], icoontje 'id.' [1996; Verschueren], icoon 'persoon met grote uitstraling' [1997; De Coster 1999].
Sinds de 19e eeuw een internationaal woord voor voorstellingen van Christus of de heiligen in de Grieks- en Russisch-orthodoxe kerkelijke kunst. In het Nederlands in de betekenis 'beeld, evenbeeld' via Latijn īcōn 'beeld, gelijkenis' ontleend aan Grieks eikṓn 'gelijkenis, afbeelding', afgeleid van het werkwoord eikénai 'lijken op', van onbekende herkomst. Later, mogelijk via Engels icon, ikon [1833; OED], Duits Ikone [19e eeuw; Kluge] of Frans icône [1838; Rey], wrsch. ontleend aan Russisch ikóna < Middelgrieks eikóna 'beeld, afbeelding'.
De betekenis 'pictogram' (als computerterm) is overgenomen van Amerikaans-Engels icon 'id.' [1984; OED], maar de Amerikaanse filosoof Charles S. Peirce (1839-1914) introduceerde al eerder de betekenis icon 'pictogram'.


  naar boven