1.   hygiëne zn. 'gezondheidsleer'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. 'gezondheidswetenschap' in de Hygieine ofte de konste om gesont te leven [1642; WNT gezond]; nnl. hijgiena 'id.' [1778; Chomel], bij overdracht ook 'het in de praktijk brengen van de gezondheidsleer, het handelen tot behoud van de gezondheid', bijv. in om, ter wille van de hygiène, in tijden van epidemiën de kerken te sluiten [1879; WNT].
Ontleend, in de moderne vorm via Frans hygiène, ouder hygiaine [1575; Rey], aan Neolatijn hygieina, verkort uit ars hygieina 'leer der hygiëne', leenvertaling van Grieks hugieinḕ (tékhnē) '(de kunst van) de hygiëne', met daarin het bn. hugieinós 'bevorderlijk voor de gezondheid', een afleiding van hugíeia 'gezondheid', dat zelf is afgeleid van hugiḗs 'goed levend, gezond, gaaf'.
Grieks hugiḗs kan ontleed worden in een wortel pie. *h1su- 'goed' en de wortel pie. *gwieh3- 'leven' (IEW 467). De wortel pie.*h1su- heeft echter in het Grieks via *esu- en Myceens ehu- tot eu- geleid, in samenstellingen als evangelie 'goede boodschap' en eufemisme 'verzachtende omschrijving'; voor hugiḗs moet men dan wegval van *h1 veronderstellen, waarna *su- > hu-.
In de Griekse mythologie was Hygieia de godin van de gezondheid; haar vader was Asclepios, god van de geneeskunde, zie esculaap.


  naar boven