Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "klankwoord"

341 tot 345 van 345

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331 | 341

Vorige 10 lemmata

Index:



troef
troep
troetelen
trofee
troffel
trog
troggelen
trolleybus
trom
trombone

trommel

trompet
tronen
tronie
troon
troost
tropen
tropisch
tros 1
tros 2
trots


341.   trommel zn. 'slaginstrument; metalen doos'
categorie:
geleed woord, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Mnl. trommel 'slaginstrument' in de samenstelling vier ... trommelstocke 'vier trommelstokken' [1497; MNW]; vnnl. trombel, trommel 'slaginstrument' in de samenstellingen trommelslager [1517; iWNT] en keteltrombel 'keteldrum' [1525; iWNT], dan trommel in heeft men trommelijn geslagen [ca. 1530; MNW], Speel-luyden met ... trommelen [1538; iWNT], bij overdracht ook 'metalen doos' in Eene silvere trommel of suikerdoos [1672; iWNT], 'gedeelte van het oor' in Agter dit Trommel-vlies is een holte diemen de Trommel noemt, om datse dat instrument eenigsins gelyk is [1686; iWNT]; nnl. trommel ook 'cylindervormig (onderdeel van) apparaat' in Trommels, om Koffy te branden [1727; iWNT], Eene centrifuge ... bestaat in hoofdzaak uit eene om eene loodrechte as roteerende trommel [1910; iWNT].
Hetzij afgeleid van trom met het oude verkleiningsachtervoegsel -el, zie druppel, hetzij afgeleid van het frequentatief trommelen [eind 13e eeuw-midden 14e eeuw; MNW] van trommen, dat is afgeleid van datzelfde woord trom. Het is ook mogelijk dat trommel evenals trom ontleend is, wrsch. via Middelnederduits trummel 'trommel', aan Middelhoogduits trumbel, trumel (Nieuwhoogduits Trommel), een verkleinwoord of frequentatiefvorm van Middelhoogduits trumbe, trumme 'trompet; trom', zie verder opnieuw trom. De betekenis 'metalen doos' is overdrachtelijk in het Nederlands ontwikkeld.
Fries: tromme 'trom', trommel 'tromvormig voorwerp', tromp 'blikken doos'
342.   trut zn. 'zeurderige vrouw'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Nnl. Het woord trutte is, als scheldwoord, nog veel onder ons in gebruik [1830; iWNTtrut II], trut 'domme of luie vrouw' [1865-70; iWNT trut II], Trutte, ... Kut "cunnus. Gebruikt bij 't grauw" (West-Vlaanderen) [1873; iWNT trut I].
Het is niet zeker wat de oorspr. betekenis van dit woord is geweest, aangezien de betekenisovergang tussen 'vrouwelijk/mannelijk geslachtsdeel' en 'scheldwoord voor een vrouw/man' in het Nederlands in beide richtingen voorkomt. Uit het feit dat trut als scheldwoord lang niet altijd een obscene bijklank heeft, maar ook van toepassing kan zijn op bijv. een luie, humeurige, onnozele vrouw, en de betekenis trut 'vrouwelijk geslachtsdeel' pas later en op zeer beperkte schaal is geattesteerd, kan wrsch. geconcludeerd worden dat de laatstgenoemde betekenis secundair is.
Men beschouwt trut meestal als een klankexpressief of affectief woord (NEW, WNT, Toll., EDale), dat mogelijk is ontstaan uit een klankvariant van treuzelen (NEW) of van prut (EDale). Misschien is het echter beter om aansluiting te zoeken bij bestaande woorden die in vorm en betekenis nauwe gelijkenis vertonen: zo kan trut heel goed zijn gevormd als contaminatie van trui 'scheldwoord voor een vrouw' en kut 'vrouwelijk geslachtsdeel' en/of tut 'onnozele vrouw'. Trui (vnnl. truye) komt sinds de 16e eeuw voor als scheldwoord voor 'onnozele vrouw, lichtzinnige vrouw e.d.' en is een verkorting van de destijds veelvoorkomende naam Geertruida.
Het WNT citeert trut of trutte, plaatselijk ook trudde, in de 19e en begin 20e eeuw als scheldwoord voor een vrouw vooral in dialectwoordenboeken, maar het woord komt dan al in zoveel regio's verspreid over het hele Nederlandse taalgebied voor dat het als algemeen Nederlands beschouwd kan worden.
Fries: trut
343.   tuimelen ww. 'buitelen'
categorie:
klankwoord
Mnl. tumelen 'vallen' in dien dedi tumelen ... jnden bodem vander graht 'die deed hij vallen op de bodem van de vestinggracht' [1260-80; VMNW], 'buitelingen maken, enz.' in eenen cleenen meytken, dat tumelde voor mijns heren luden 'voor een klein meisje dat acrobatische toeren verrichtte voor de lieden van mijn heer' [1340-44; MNW]; nnl. tuimelen ook 'omklappen, om een as draaien' in ramen ... waarin zich een draaijend of tuimelend gedeelte bevindt [1848; iWNT], vanwaar ook samenstellingen als tuimelraam 'omklapbaar raam' [1863; iWNT] en tuimelschakelaar 'schakelaar met hefboompje dat een contactarmpje laat omklappen' [1919; iWNT].
Er wordt wel verband gelegd met Frans tomber 'vallen', ouder 'dansen, springen, buitelingen maken' [ca. 1165; TLF], dat volgens De Tollenaere, Vercoullie en FvW ontleend is aan het Germaans. Volgens TLF, Rey en Pfeifer (onder tombola) is tomber echter een klanknabootsing van het geluid van buitelingen en sprongen, ontstaan in het jargon van acrobaten en verspreid door het hele Romaanse gebied: Roemeens tumbă 'salto, buiteling', Italiaans tombolare 'salto springen', zie tombola, Spaans tumbar 'omgooien', Portugees tombar 'id.'. Volgens Rey is Frans tomber wel beïnvloed door een ouder ww. tumer 'luchtsprongen maken' en 'vallen' [12e eeuw; Rey], later ook 'omdraaien' [13e eeuw; Rey], dat inderdaad ontleend is aan Frankisch *tūmōn 'draaien, zwaaien'.
Mnd. tumelen, tummelen 'springen, buitelen'; ohd. tūmalōn 'draaien', tūmilōn 'dreunen, daveren, gieren' (mhd. tumeln 'heftig bewegen, springen, dansen', nhd. taumeln 'buitelen, tuimelen', tummeln 'dartelen'); nfri. tûmelje, tommelje 'buitelen, vallen'; oe. tomblen, tumblen 'omrollen, buitelen', later 'acrobatisch dansen' (ne. tumble 'tuimelen, rollen'); nzw. tumla 'buitelen, vallen'; daarnaast zonder -el-: ohd tūmōn 'draaien, zwaaien, wentelen'; oe. tumbian 'dansen'; on. tumba 'tuimelen, vallen'. Met d-anlaut Zaans duimelen 'tuimelen'; nfri. dûm 'dol, waanzinnig'.
Het is niet duidelijk hoe de vormen met t- (voor zover niet ontstaan door de Hoogduitse klankverschuiving) en d- en die met en zonder -b- zich exact tot elkaar verhouden. Misschien is er sprake van contaminatie van twee wortels pgm. *tumb- en *dum-. De verdere herkomst is dus zeer onduidelijk. Mogelijk is er verband met Grieks thū́ein 'stormen, bruisen, razen' en Sanskrit dhávati 'loopt, stroomt, vloeit'; bij de wortel *dheuH- 'razen, schudden' (LIV 149).
Fries: tûmelje, tommelje
344.   tut zn. 'onnozele vrouw'
categorie:
klankwoord
Nnl. tut 'zus' [1791; iWNT], tuttje 'onnozel meisje' [1822; iWNT], tut 'domme' [1914; iWNT].
Vermoedelijk een klankexpressieve variant van een woord voor 'tepel' en dan vergelijkbaar met tiet en tuit.
Mogelijk verwant met: nnd. dutte, düt(t)e 'tepel'; ohd. tut(t)a 'id.' (nhd. Dutte); nfri. tutte 'onnozele vrouw'; nzw. tutt 'tepel, tiet', tutta 'klein meisje'.
Fries: tutte
345.   uil zn. 'nachtroofvogel van de orde Strigiformes'
categorie:
klankwoord
Onl. ūla 'uil' in Ulenbruc 'onbekende plaats in de omgeving van Brussel' [1110; Gysseling 1960] (met als tweede lid broek 'moeras'); mnl. ule 'uil' [1240; Bern.]; vnnl. uylen (mv.) [1671; WNT].
Ontstaan als klanknabootsende vorming bij de roep van de uil, net als de hierna genoemde uilnamen, die alle een gemeenschappelijk klankelement /oe/ hebben of oorspronkelijk hadden. Ook de klinker in het Nederlandse woord moet oorspr. als /oe/ hebben geklonken, maar door klankwettige ontwikkelingen veranderde de uitspraak via /uu/ in /ui/.
Mnd. ule; nfri. ûle; oe. ūle (ne. owl); on. ugla (nzw. uggla); < pgm. *uwwalōn. Daarnaast staat pgm. *uwwilōn > *uwilōn, waaruit: os. ūwila; ohd. ūwila (mhd. iuwel, iule, nhd. Eule). Mogelijk met diminutiefachtervoegsel behorend bij pgm. *uwwōn 'oehoe', waarbij: os. hūo; ohd. ūwo, hūwo (mhd. hūwe, Zwitsers-Duits Huw). Met vergelijkbare klank daarnaast nhd. Uhu, zie oehoe, en pgm. *ūf- 'oehoe', waarbij: ohd. ūvo (mhd. ūve, ūfe, Beiers en Oostenrijks-Duits Auf); oe. ūf; on. úfr 'berguil' (nzw. uv), nfri. katof 'katuil'.
Niet verwant, maar eveneens gebaseerd op de roep van de uil of oehoe, zijn: Latijn būbo 'oehoe', ulula 'uiltje'; Grieks búās 'oehoe'; Sanskrit úlūka- 'uil'; Lets ūpis 'oehoe'.
Fries: ûle

Vorige 10 lemmata
  naar boven