|
1. |
hamer zn. 'gereedschap' categorie: waarschijnlijk erfwoord Mnl. hamer 'slagwerktuig' [1240; Bern.]. Wrsch. ook al in het onl., met de betekenis 'steen' in de plaatsnaam Hamaritda 'Ophemert (Gelderland)' [800-50; Künzel]. Vanwege de Oudnederlandse betekenis 'steen', die ook in de Scandinavische talen voorkomt, veronderstelt men een oorspr. betekenis 'stenen werktuig'; mogelijk bij een Proto-Indo-Europese wortel die 'scherp' betekent en ook voorkomt in eg. Os. hamar (mnd. hāmar); ohd. hamar (nhd. Hammer); ofri. hamer (nfri. hammer); oe. hamor (ne. hammer); alle 'hamer'. On. hamarr betekent behalve 'hamer' ook 'steen, klip' (nzw. hammare 'hamer'; (dial.) 'stenig gebied, steile klip'; en bijv. de Noorse plaatsnaam Hammerfest); < pgm. *hamara- 'hamer'. Mogelijk verwant met Oudkerkslavisch kamy 'steen' (Russisch kámen', Tsjechisch kámen 'steen', Kasjoebisch (een West-Slavische taal) met -r kamor 'steen') < Proto-Slavisch *kāmor-o-, hoewel men klankwettig in de Slavische talen een sisklank in de anlaut zou verwachten. Een andere mogelijkheid is verband met Grieks ákmōn 'aambeeld; meteoor'; Sanskrit áśman- 'steen, rots'; Avestisch asman- 'steen'; Litouws akmuo 'steen'; bij pie. *h2eḱmen- 'steen' (IEW 29), *h2eḱ- 'scherp', zie ook eg. De Slavische vormen kunnen eventueel uit deze laatstgenoemde groep afgeleid worden door metathese ak- > ka- als gevolg van de (al Proto-Slavische) hang naar open lettergrepen. Dan is pgm. *hamara- weer moeilijk te verklaren, of het moet een ontlening zijn aan het Slavisch (met Germaanse klankverschuiving). ◆ hameren ww. 'met een hamer slaan'. Mnl. hameren [1481-83; Voc.cop.]. Afleiding van hamer.
|
naar boven
|