1.   halter zn. 'staaf met gewichten aan de uiteinden'
categorie:
leenwoord
Nnl. meestal in het meervoud: halters 'handkogels bij de gymnastische oefeningen' [1872; van Dale].
Ontleend aan Frans haltère 'id.' [algemeen gebruikelijk vanaf de 19e eeuw; Rey], ook meestal in het meervoud gebruikt en als zodanig ontleend aan Latijn haltēres 'id.', ontleend aan Grieks haltẽres 'springgewichten', een afleiding van het werkwoord hállesthai 'springen', verwant met Latijn salīre 'springen', zie salto.


  naar boven