1.   simuleren ww. 'veinzen'
categorie:
leenwoord
Mnl. hem simeleren 'ontveinzen' [1388; Stall.], hem simuleren 'zich houden, zich tonen' [eind 15e eeuw; MNHWS]; vnnl. simuleren 'voorwenden, namaken' in Contracten ... wesende gesimuleert [1540; WNT], [hij] simuleert Paeys en vrientschappe [1596; WNT uitbieden]; nnl. simuleren 'veinzen, nabootsen' in simuleerde ik zelfs een zenuwinzinking [1926; WNT Aanv. zenuw]. Mnl. ook in de afleiding simulatie, simulacie 'ontduiking, handlichting' [1452-94; MNHWS].
Ontleend, via Frans simuler 'voorwenden' [1558; TLF], eerder al 'iets als echt doen lijken dat het niet is' [ca. 1330; TLF], of rechtstreeks aan Latijn simulāre 'gelijk maken, nabootsen, veinzen', een afleiding van similis 'gelijk', verwant met samen.
Fries: simulearje


  naar boven