1.   boetiek zn. 'winkel'
categorie:
leenwoord
Nnl. boutique 'winkel, kraam' [1745; Meijer], boutique, boetiek [1966; Reinsma 1975], boetiek 'winkel voor aparte artikelen' [1976; Dale].
Ontleend aan Frans boutique 'winkel' < Oudprovençaals botica [1241] < Latijn apothēca 'bewaarplaats, magazijn', zie apotheek. Van hetzelfde woord is bodega afgeleid, en heel misschien body.
In de specifieke betekenis 'trendy winkel' recent opnieuw ontleend. De BN samenstelling santenboetiek 'rommeltje' [1896; WNT] is naast santenkraam al sedert de Hervorming een aanduiding voor een ongedefinieerde verzameling (= kraam) van heiligenbeelden (= santen).
Literatuur: Debrabandere 2000, 19; Nierop 1968, 9-13
Fries: boetyk


  naar boven