1.   rif zn. 'klip'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. rif 'klip, zandplaat' in Pier Aerntsoen van Swartewale verloes een groten buysse, goet ende vracht opt riff 'Pieter Arendszoon uit Zwartewaal verloor een grote buis (= soort schip) inclusief goederen en vracht op het rif' [1447; Van der Meulen 1954]; vnnl. dat rif dat strecket van Yutlande oft ('van Jutland af') westwaert in die zee [1532; Van der Meulen 1954], ook gezegd van de ondiepten in de Waddenzee, in Tusschen Schiermonike oghe ende Amelant leyt een rif [1532; Van der Meulen 1954], Rif of rib beteekend bij de seelui een lange en smalle bank, plaat of droogte in see [1681; WNT].
Gezien de vorm zal het woord, evenals Hoogduits Riff [1617; Kluge21], zijn ontleend aan Middelnederduits rif, ref dat al in de 13e eeuw is geattesteerd. Als dat is ontleend aan Oudnoords rif, dan is het hetzelfde woord als rib. Gezien de betekenis van mnl. ribbe 'lange smalle zandrug' en de attestatie rif of rib uit 1681 kan rif 'klip' eventueel een zelfstandige betekenisontwikkeling zijn, maar de vorm wijst eerder op ontlening uit het Oudnoords.
Fries: rif


  naar boven