1.   stamelen ww. 'gebrekkig spreken'
categorie:
erfwoord
Onl. stameren in de toenaam stamerard 'stamelaar' [1169; ONW]; mnl. stamelen 'hortend spreken' [1240; Bern.], in Al stamelende sprac hi voort [1350-1400; MNW-R], ook stameren in Als alte dicke es die tonge Doet zoe lispen out ende ionge, Iof stameren 'als de tong te dik is, doet ze jong en oud lispelen of stamelen' [14e eeuw; MNW-R], ook 'lettergreep voor lettergreep spreken (voor de duidelijkheid)' in Alle die heilighe scrifture sprict ons al(s) stamerende toe 'De hele heilige Schrift spreekt ons lettergreep voor lettergreep toe' [1459; MNW] en 'struikelen' [1477; Teuth.].
Stamelen en stameren zijn oude nevenvormen met gelijke betekenis. De laatste is tegenwoordig beperkt tot dialectisch gebruik.
Os. stamaron (mnd. stameren, stamelen); ohd. stammalōn, stammarōn (nhd. stammlen); nfri. stammerje; oe. stamerian (ne. stammer); nzw. (dial.) stamla; alle 'stamelen'; < pgm. *stam(m)alōn-, *stam(m)arōn-.
Deze werkwoorden zijn afleidingen van pgm. *stam(m)al- en *stam(m)ar- 'stamelend', waaruit: os. stamul; ohd. stammal; oe. stamor. Op hun beurt komen deze voort uit een werkwoord pgm. *stam(m)ēn-, vergelijk ohd. stam(m)ēn, on. stama en nnl. (Kampens) stamen, alle 'stamelen', dat gevormd is van de stam pgm. *stam(m)a- 'stamelend, stokkend, tegengehouden, gehinderd'. Ook rechtstreeks hieruit gevormd zijn ohd. stam(m), oe. stam(m), on. stamr en got. stamms, alle 'stamelend'. Van dezelfde wortel afgeleid, maar met een andere ablautstrap zijn stom, stommelen en onstuimig.
Verwant met: Litouws stùmti 'stoten', Lets stuostīt 'id.', reflexief 'stotteren'; < pie. *stem- '(aan)stoten, stotteren, tegenhouden' (IEW 1021).
De overgebleven betekenis van stamelen 'gestuit worden van de tong bij het spreken' is een verbijzondering van de algemene betekenis 'stuiten, gestuit worden', die gehecht is gebleven aan het nauwverwante mnl. en nhd. stemmen, ne. stem. Ook andere verbijzonderde betekenissen, zoals 'struikelen', 'aarzelen', 'in lettergrepen spreken', tonen dat het telkens gaat om een tegengehouden worden of stokken. De verklaring dat stamelen is afgeleid van de wortel van staan is om semantische redenen onwaarschijnlijk.
Literatuur: De Jager (1875-78), 694-695; Heidermanns (1993), 544-545
Fries: stammerje


  naar boven