1.   basiliek zn. 'type kerkgebouw'
categorie:
leenwoord
Nnl. basiliek [1854; WNT].
Ontleend aan Frans basilique 'koninklijke hal' [1495; Rey] < Latijn basilica 'koninklijk gebouw, zuilenhal, gerechtszaal, beurs' < Grieks basilikḕ stoā '(koninklijke) zuilengalerij (in Athene)', afleiding van het bn. basilikós 'koninklijk', afleiding van basileús 'koning', zie basilisk.
Bij de Grieken was basilikḕ stoā de naam voor de koninklijke hal; bij de Romeinen had basilica de betekenis van 'groot gebouw' dat meestal voor de rechtspraak, maar ook als markt of beurs werd gebruikt. Het christendom heeft deze bouwvorm in de 2e-3e eeuw, met enige wijzigingen, een bestemming als kerkgebouw gegeven. Tegenwoordig fungeert basiliek als een door de rooms-katholieke kerk verleende erenaam.
Literatuur: Mesotten 1996, 193-194; F. Gschnitzer (1965) 'Basileus, ein terminologischer Beitrag zur Frühgeschichte des Königtums bei den Griechen', in: Festschrift für L.C. Franz (= Innsbrucker Beiträge zur Kulturwissenschaft 11) Innsbruck 1965, 99-112
Fries: basilyk


  naar boven