1.   vedel zn. 'middeleeuws strijkinstrument'
categorie:
leenwoord
Mnl. vedel(e), viedele 'vedel', als uedele [1240; VMNW], in van der viedelen 'van de vedel' [1270-90; VMNW], vedel spel 'vedelspel' [1350-1400].
Herkomst onduidelijk. Wrsch. ontleend aan middeleeuws Latijn vitula 'muziekinstrument' [12e eeuw; Du Cange], met nevenvorm vidula [11e eeuw; Du Cange]. Dit zouden dezelfde woorden zijn als die welke ten grondslag liggen aan viool, zie aldaar voor de verdere mogelijke herkomst. Volgens Bec (1992) is daarentegen de Latijnse grondvorm *fidula, en moet deze in verband worden gebracht met klassiek Latijn fidēs 'snaren; snaarinstrument, lier, luit', dat evenals Grieks sphídes 'snaren' [5e eeuw; Liddell/Scott] een leenwoord is uit een onbekende mediterrane taal.
Evenzo ontleend zijn: mnd. vedele, veddele; ohd. fidula (nhd. Fiedel); me. fiþele (ne. fiddle); on. fiþla (nno. fela). De vroegste vindplaatsen in een Germaanse taal zijn Oudhoogduits (Evangelienbuch, ca. 920-30).
Literatuur: P. Bec (1992), Vièles ou violes? Variations philologiques et musicales autour des instruments à archet du Moyen Âge (XI-XVe siècle), Paris; J. Vromans (2005), 'Tussen Nederlands en violen. Violen in het Nederlands', in: P. Hiligsmann e.a. (red.), Woord voor woord, zin voor zin. Liber amicorum voor Siegfried Theissen, Gent, 417-430
Fries: fidel


  naar boven