1.   koog zn. 'buitendijks land'
categorie:
substraatwoord
Onl. *kōg 'buitendijks land' misschien in de samenstelling cogsculd (zie onder), naast Noordzee-Germaans *kāg blijkens de gelatiniseerde vorm cache [1116; ONW]; mnl. coech 'buitendijks land' [1319; MNW-B], coich [1322; MNW-B], caech [1354; MNW-B].
Kaag is de Noordzee-Germaanse en vooral West-Friese vorm van dit woord. Het komt tegenwoordig voornamelijk nog voor in toponiemen.
Nnd. kooch; ofri. kāch (nfri. keech, Noord-Fries kuuch); alle 'buitendijks land', < pgm. *kaugi-, *kauga-.
Een geografisch beperkt verspreid woord zonder verwanten buiten het Germaans. NEW gaat uit van een betekenis 'opgeslibd land' en verbindt het woord via de betekenis 'welving' met kogel. Markey (1979) denkt aan verband met pgm. *kaigi- 'sleutel' (ofri. kāg, kāi, oe. cǣg, cēg, ne. key) en enkele andere Germaanse woorden die een basisbetekenis 'laagliggend uitsteeksel' gemeen hebben, bijv. nno. dial. kag(g)e 'laagliggend bosje', mnl. keg(ge) 'wig', en zie verder kegel. Het betekenisverband tussen al deze woorden is echter verre van duidelijk en de verschillende stamklinkers (pgm. *au, *ai, *a) zijn niet verklaarbaar uit een Indo-Europese ablaut. Op grond van deze moeilijkheden, tezamen met de beperkte geografische spreiding, concludeert Boutkan (1998) dat het woord een ontlening moet zijn uit een Noordwest-Europese substraattaal.
Onduidelijk is de betekenis van het eerste lid in de Oudnederlandse samenstelling in Latijnse context in census qui uocatur cogsculd 'van de belasting die ko(o)gschuld genoemd wordt' [918-948, kopie 1091-1100; ONW]. Volgens Quak (2001) betreft dit het hier besproken woord onl. kōg 'buitendijks land' en gaat het om een belasting op het bezit en/of gebruik van buitendijks land. In de oudste documenten waarin dit woord voorkomt wordt gesproken van visserij in de zuidelijke kom van de Zuiderzee en bij de monding van Muiden. Bij Muiden gold een toltarief op visvangst; MNW-B interpreteert cogsculd daarom als 'tol voor de vaart en visserij op het meer' en analyseert het eerste lid als 'kog(ge)', een middeleeuws vissersboottype.
Literatuur: T.L. Markey (1979), "Nfr. kūch, Engl. 'key', and the Unshifted Consonant Question", in: Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 46, 41-55; D. Boutkan (1998), 'A new etymology of Dutch koog, Mod. Frisian keech', in: LB 87, 115-118; A. Quak (2001), 'Unbekanntes altniederländisches Wortmaterial', in: R. Bergmann e.a. (red.), Mittelalterliche volkssprachige Glossen, Heidelberg, 298-323, hier 315-316
Fries: keech


  naar boven