1.   komfoor zn. 'toestel om iets warm te houden'
categorie:
leenwoord
Mnl. caufoor, confoor in Een caufoor van metael, ysere oft eerde 'een verwarmingstoestel van metaal, ijzer of aardewerk' [1300-1450; MNW], twee confooren, al van latoenen 'twee verwarmingstoestellen, elk van geelkoper' [1491; Claes 1994a]; vnnl. caffoor [1546; iWNT], koffoor [1552; iWNT], comfoor [1690; iWNT].
Ontleend aan Picardisch cauffoir 'verwarmingstoestel' [1372; Du Cange calidus-furnus] (Nieuwfrans chauffoir), dat teruggaat op een afleiding van vulgair Latijn calefare (Nieuwfrans chauffer), nevenvorm van Laatlatijn calefacere 'warm maken', gevormd uit klassiek Latijn calēre 'warm zijn', verwant met lauw 'halfwarm', en facere 'maken', zie feit. In het Nederlands met invoeging van een nasaal, zoals dat vaker gebeurde in Romaanse leenwoorden, zie bijv. kandeel en pompoen, waarbij waarschijnlijk ook het woord kom invloed heeft uitgeoefend, want oorspr. was komfoor een kom met water.
Fries: komfoar


  naar boven