|
21. |
armoedzaaier categorie: geleed woord, volksetymologie Zie: armoede
|
22. |
aronskelk zn. 'plantengeslacht uit de aronskelkfamilie (Arum)' categorie: leenwoord, volksetymologie Vnnl. calfsvoet of aaron of aron [1511; Herbarius i.D.]; nnl. aronskelk [1836; WNT Supp.]. Ontleend aan Latijn aron 'Arum dracunculus' < Grieks áron, van onzekere verdere, maar wrsch. Egyptische herkomst (Plinius Naturalis Historia 19, 96). In het Nederlands volksetymologisch geassocieerd met de bijbelse figuur Aron of Aäron (een broer van Mozes), de eerste hogepriester, wiens staf bladeren en bloemen kreeg (Numeri 17:8); de samenstelling met kelk ontstaat wegens de vorm van de bloem. Naar analogie van de naam aronskelk kregen andere planten plaatselijk namen als aronsbaard, aronsstaf etc. Fries: aronskelk, aronstsjelk
|
23. |
averij zn. 'zeeschade' categorie: leenwoord, uitleenwoord, volksetymologie Vnnl. averiën (mv.), averye 'onkosten die het vervoer per schip buiten de vracht meebrengt, ook door beschadiging of verlies' [1509; WNT Supp.]; nnl. avarij 'schade aan een schip' [1773; WNT Supp.]. Ontleend aan Italiaans avaria (misschien via Frans avarie) < Arabisch ʿawārīya, een vrij jonge afleiding van ʿawār 'beschadiging'. Het woord kwam via de middeleeuwse zeehandelswegen van de 12e eeuw in het Italiaans en vandaar in de internationale handelstaal. De Nederlandse variant haverij (vnnl. haverie [1579; WNT Supp.]) kan door volksetymologie (associaties met havenen en haven) zijn ontstaan, maar kan ook hypercorrect zijn (assegaai). Ontleend aan het Nederlands zijn o.a.: Nederduits haferye [1582], Hoogduits Havarie [ca. 1600], Deens havari, Zweeds haveri. Literatuur: H. Schlosser (1987) 'Altes und Neues zur Havarie', in: Sprachdienst 31, 167; Philippa 1991 Fries: averij, haverij
|
24. |
avontuur zn. 'spannende belevenis' categorie: leenwoord, volksetymologie Mnl. auenture 'geval' [1236; CG I, 29], aventuren 'toeval' [1285; CG I, 1051]; vnnl. vorm met -o- eerst in auontuere 'lot, dat wat iemand overkomt' [1540; WNT Supp.]; in de huidige betekenis 'speciale belevenis (afwijkend van het gewone)': wij comen van ien avontuertjen 'belevenis' [1612; WNT Supp.]. Ontleend aan Oudfrans aventure [11e eeuw] < vulgair Latijn *adventura 'voorval' bij het werkwoord advenīre 'gebeuren' (waaruit ook advent), gevormd uit ad- en venīre 'komen', zie komen. Oorspr. had het woord twee betekenissen: 'een gebeurtenis, een voorval, geval' en 'het gebeuren, het lot'. Een avontuur kon naast een geval ook een vreemd, wonderlijk geval betekenen. Vreemde voorvallen gaven aanleiding tot moedige ondernemingen en waagstukken in de middeleeuwse hoofse literatuur. De ridder ging op avontuur 'op zoek naar dappere daden'. Aangezien dat meestal fantastische verhalen waren, ontstond de huidige betekenis 'spannende belevenis'. De -o- van het Nieuwnederlandse woord is in de 17e eeuw door volksetymologie naar analogie van avond opgekomen. Kiliaans spelling avendure uit 1599 is een proeve van etymologische spelling. Oorspr. was het woord vrouwelijk. Onder volksetymologische invloed van uur is het onzijdig geworden. Ook pseudo-etymologisch wordt avontuur sinds lang wel met uur verbonden, bijv. in Twe-spraack [1584]. Literatuur: Philippa 1987 Fries: aventoer
|
25. |
balkenbrij zn. 'vleesgerecht, vooral gegeten gedurende de slachttijd' categorie: geleed woord, volksetymologie Nnl. balkenbrij 'zeker vleesgerecht' [1898; Dale]. Gevormd uit balken en brij 'pap'. Het eerste woorddeel is wrsch. niet het zn. balk 'stuk hout', maar gezien de ingrediënten (meel, stukjes vet, bloed, slachtafval en vleesnat) eerder een volksetymologische vervorming van of afleiding uit balg 'buik', misschien via het verkleinwoord balgekijn. In het Middelnederlands bestond naast gebulchte 'darmen, pens' wrsch. ook *gebalchte gezien de vorm West-Vlaams gebalgte (Bo 343). Men zag een verband met balk, omdat het gerecht in een doek geknoopt aan een balk werd opgehangen. Literatuur: M. Philippa (1993) 'Balkenbrij', in: OT 63, 26 Fries: balkenbrij
|
26. |
balorig bn. 'gemelijk, weerspannig' categorie: geleed woord, volksetymologie Mnl. balhorich 'slecht horend, het horen moe' [1484; MNW]; vnnl. baloorich oft balhoorich maken [1574; Kil.], baloorich 'gemelijk' [1610; WNT rellen I]. Samenstellende afleiding met -ig uit het werkwoord horen in de betekenis 'luisteren' en een eerste lid bal- 'slecht' zoals in baldadig. De uitspraak met een zwak gearticuleerde h en associatie met het zn. oor hebben volksetymologisch tot de huidige vorm geleid. De oorspr. betekenis was 'slecht horend', waaruit de huidige betekenis 'niet willende luisteren, weerspannig, gemelijk' ontstond. In de andere Germaanse talen niet gebruikelijk, alleen ofri. balorig 'het horen moe' (nfri. baloarich 'onwillig, weerspannig' [1836], balearich [1869]). Fries: balearig
|
27. |
bekkeneel zn. 'hersenpan' categorie: geleed woord, volksetymologie Mnl. beckineel, beckeneel 'hersenpan; hersenpanbedekkend kapje dat onder de helm gedragen wordt' [1340-50; MNW]. Afleiding met een verkleiningsachtervoegsel van mnl. beckijn, becken 'hersenpan' (vanuit de basisbetekenis 'kom'), het huidige bekken, onder volksetymologische invloed van het gelijkbetekenende Oudfranse woord bacinet 'helmkapje', dat op soortgelijke manier is afgeleid van bacin < Latijn bac(c)inum. Mnd. backenil, beckenil 'bekken; ijzeren hoofdbedekking, helm'. De metonymische betekenis 'kapje onder de helm' was vooral in de Middeleeuwen gebruikelijk. Inmiddels is het woord ook in zijn hoofdbetekenis 'hersenpan' verouderd.
|
28. |
belfort zn. 'toren waarin de stadsklok hangt' categorie: leenwoord, volksetymologie Mnl. barfrot 'klokketoren?' [1263-77; CG I, 103], vpt belefroit 'op het belfort' [1276, Brugge; CG I, 306], beelfort [1337; MNW smarte]; vnnl. de groote clocke upden belfort dezer stede [1586; WNT klok I]. Ontleend aan Oudfrans beffroi, ouder berfroi 'belegeringstoren' [ca. 1155; Rey], via een volksetymologische vorming: het belfort is dan het fort, de versterkte toren, waarin de klok, of bel 1, hangt. Het Oudfranse berfroi is een leenwoord uit Oudfrankisch *bergfriþu-. De verdere herkomst van het woord is hoogst onzeker. Het kan gaan om een vorming van pgm. *berga- 'berg', of van het werkwoord pgm. *bergan- 'bergen, bewaren', zie bergen, met *friþu- 'bescherming', zie vrede. Mhd. bercvrit 'houten verschansing op berg; verdedigingstoren, bolwerk'; Engels belfry 'verdedigingstoren, klokkentoren'. Belforten komen met name voor in Vlaamse steden. Literatuur: E. Gamillschegg (1970) Romania Germanica I, Berlin/Leipzig 1934, 286-287
|
29. |
belijden ww. 'bekennen; een geloof aanhangen' categorie: geleed woord, erfwoord, volksetymologie Mnl. beliede (pret.) 'verklaarde' [1282; CG I, 662], Jc belie di vader here 'ik beken aan u, vader, Heer' [1287; CG II, Rijmb.], lien (zonder voorvoegsel) 'belijden, opbiechten' [1290; CG II, En.Cod.], belijen '(god) aanhangen' [1450-70; MNW-R]. Afleiding met be- van het Middelnederlandse werkwoord lien /liën/ 'belijden, opbiechten'. Mnd. belien 'bekennen'; ofri. bihlīa 'bekennen', hlīa 'belijden, een verklaring afleggen' (nfri. belide); oe. hlīgian 'toekennen, toeschrijven'; < pgm. *hlījan- 'luid zeggen'. Verwant is ook oe. hlīsa 'lawaai, roem'. Buiten het Germaans verwant met Lets klinku, klikti 'schreeuwen'; Oudkerkslavisch klicati, kličeti 'schreeuwen, roepen' (Russisch klikat', Servo-Kroatisch klicati); uit de nultrap van de wortel pie. *kel- 'roepen, schreeuwen'. Bij deze wortel horen onder meer ook Latijn clāmāre 'schreeuwen' (zoals in declameren) en Grieks klé(w)os 'roem', waarvan een Germaans equivalent voorkomt in de Oernoordse naam HlewagastiR, die staat op de runenhoorn van Gallehus [4e eeuw]. Ook de naam Clovis (< *Hlōdowik-) is hiermee verwant. Het zwakke werkwoord mnl. belien 'belijden, bekennen' had als verleden tijd belijde (zoals in ende beliden hare sonden 'en zij beleden hun zonden' [1285; CG II, Rijmb.]). Mogelijk door hypercorrectie of door invloed van deze verleden tijd kon de -d- ook in de tegenwoordige tijd en de infinitief binnendringen. Al in het Middelnederlands vindt men daarom beliden. Vervolgens vond aanpassing aan het sterke werkwoord lijden plaats. Fries: belide
|
30. |
berg 3 categorie: verkorting, volksetymologie Zie: bergen
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|