1.   blouse zn. 'bovenkledingstuk'
categorie:
leenwoord
Nnl. blousetje 'jongenskieltje' [1840; WNT Schotsch II], blouse 'kiel' [1847; Kramers], bloesjes (mv.) 'dameskledingstukken' [1909; WNT keurig].
Ontleend aan Frans blouse 'zak in de hoek van het biljart' [1600] en (wrsch. hetzelfde woord) blouse 'kiel' [1788]. De verdere herkomst is onbekend.
Het is onwaarschijnlijk dat het Franse woord afkomstig is uit Laatlatijn pelusius 'linnen doek', pelusiacus 'Pelusisch kledingstuk', afgeleid van de plaatsnaam Pelusium, Grieks Pēloúsion < Egyptisch Pa-ir-imen, een stad in de Nijldelta, waar met indigo geverfde kleding werd vervaardigd. De kruisvaarders zouden dergelijke kledingstukken over de wapenuitrusting van het bovenlichaam hebben gedragen. De naam van deze stad veranderde echter al voor de Middeleeuwen; voor een aldaar gevestigde textielindustrie bestaan geen historische bewijzen, en het kledingstuk van de kruisvaarders heette niet Oudfrans blouse, maar bliaut. Gamillscheg stelt Provençaals lano blouso 'kort wollen kledingstuk' voor, waarin blouso het type wol aanduidt: kort en ongekaard, uit Provençaals blos 'berooid, naakt' (zoals ook in vin blos 'zuivere wijn'), te vergelijken met nnl. blousse 'korte wol die niet gekaard kan worden' [1855; Kramers]. Het woord zou dan aan het Germaans ontleend moeten zijn, meer specifiek aan mhd. bloz, zie bloot, waarvoor echter geen aanwijzingen zijn gevonden. Voorts wordt wel gedacht aan een woord van Keltische oorsprong, *bullosa 'bolrond', als spottende beschrijving van een boers bovenkleed. Verband wordt ook wel gelegd met Latijn bulla, pulla 'rouwkleed'.
Fries: blûze,bloeze


  naar boven