1.   aaneen bw. 'opeenvolgend, ongescheiden'
categorie:
geleed woord
Mnl. aeneen [1436; MNHWS]. Nog lange tijd als twee woorden geschreven, bijv. aen-een [1599; Kil.] en aan één [1788; WNT].
Gevormd uit aan en een.
Mnd. an en; mhd. an ein; nfri. oanien; oe. on ān 'aaneen, meteen, straks' (verouderd ne. anon 'onmiddellijk, straks').
Fries: oanien


  naar boven