1.   heup zn. 'gewricht tussen romp en been'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. hoep, huppe 'rug' [1240; Bern.], in die hopen boven broecgordele 'in de heupen, boven de gordel' [1351; MNW], met ontronding sine hepen ende sine leden 'zijn heupen en ledematen' [1365-85; MNW-R], lendenen ofte huepen ofte eenich ledt 'lendenen of heupen of een ledemaat' [15e eeuw; MNW], opten huepe van sinen paerde 'op de heupen van zijn paard' [1460-80; MNW-R]; vnnl. heupe, hufte 'heup' [1573; Thes.].
Mnd. hüp, hüf(te), met -t- wellicht onder invloed van schuft 'schoft, schouder' (zie schoft 2; zo ook bijv. Zaans huft); ohd. huf (nhd. Hüfte onder invloed van het mnd.); oe. hype (ne. hip); got. hups; < pgm. *hupi-, *hupja-. Daarnaast on. (aptr-)huppr 'lende' (nno. dial. hupp; nzw. höft < mnd.); < pgm. *hump-.
Verwant met: Latijn cubitum 'elleboog'; misschien Grieks kúbos 'holte boven de heup (van vee)'; < pie. *kub-, nultrap van *keub- 'kromming in het lichaam' (IEW 589), wat een afleiding zou zijn van pie. *keu- 'zich krommen, buigen'. Ablautend verwant is hoop 1 < pie. *koub-. Traditioneel worden nog diverse andere woorden met een betekenis 'kromming, uitholling, uitstulping' genoemd die verwant zijn of zouden zijn, bijv. heuvel (pgm. *hub-), homp (pgm. *hump-), kom (pgm. *kumb-), Balto-Slavisch *koup- 'hoop'. Daarbij gaat men meestal voorbij aan de kleine formele verschillen. Juist vanwege de typische kenmerken van deze vormenvariatie, die vooral tot Noordwest-Europa beperkt blijft, neemt Beekes (1996) herkomst uit een voor-Indo-Europese taal aan.
De klinker /ö/ is ontstaan door umlaut van de Germaanse /u/ (in open lettergreep) en wordt pas vanaf ongeveer de 15e eeuw als eu of ue geschreven. Daarvoor was o, oe gebruikelijker.
Literatuur: Beekes 1996, par. 5
Fries: heup(e)


  naar boven