|
1. |
termijn zn. 'begrensde tijdruimte' categorie: leenwoord Mnl. te sinen termine 'op de vastgestelde tijd' [1266-67; VMNW], binden termine 'binnen de vastgestelde termijn' [1281; VMNW], termijn 'grens' [1285; VMNW], dese voirseghede termiin 'deze eerdergenoemde termijn' [1292; VMNW]. Ontleend aan Oudfrans termine 'tijd(vak)' [1224; Godefroy], ook 'einde' [1209; FEW] (Nieuwfrans terme), dat ontleend is aan Latijn terminus 'einde, grens(steen)', een afleiding van termen 'grenssteen'. Latijn termen is verwant met: Grieks térma 'einde, grens, hoogste punt', térmōn 'grens'; Hittitisch tarma- 'pin, spijker'; < pie. *ter-mn- (IEW 1074). Fries: termyn
|
naar boven
|