1.   tennis zn. 'balspel met racket'
categorie:
leenwoord
Nnl. het schoone spel "lawn tennis" [1884; Gids 4, 239], nu speelt ze tennis [1886; Gids 4, 310].
Ontleend aan Engels tennis 'tennis op gras' [1877; OED], als verkorting van lawn tennis 'id.' [1874; OED], een combinatie van lawn 'gazon, grasbaan' en tennis waarmee een gewijzigde variant werd aangeduid van een ouder balspel met een slaghout, tennis [1617; OED]. Eerder al teneys [ca. 1440; OED] en tenetz [ca. 1400; OED], een naam die vermoedelijk ontleend is aan Frans tenez 'houd (hem)!', dat de gebiedende wijs meervoud van tenir 'houden' [11e eeuw; Rey] en een gewijzigde vorm van tener 'id.' [980; Rey] is. Dit tener is ontstaan uit vulgair Latijn *tenire dat misschien een variant is van klassiek Latijn tenēre 'houden', zie tenor.
Fries: tennis


  naar boven