1.   tampon zn. 'wattenprop'
categorie:
leenwoord
Nnl. tampon 'prop voor de monding van een kanon en bij heelkunde ter stopping van het bloeden' [1832; Weiland], 'kussentje om een koperplaat van inkt te voorzien' [1796; iWNT], 'stootkussen (aan een spoorwagon)' [1859; iWNT], 'wattenprop om bloed e.d. te stelpen' [1864; Calisch], 'inwendig maandverband' [1961; Van Dale].
Ontleend aan Frans tampon, met voor bovengenoemde eerste vier betekenissen resp. de dateringen 1388, 1676, 19e eeuw en 1810. In het Frans zijn dit slechts enkele van de betekenissen die het woord heeft, naast die van 'prop; stempel; buffer; plug e.d.'. De oorspr. betekenis is 'houten afsluitpin' [1388; TLF] en het woord is ontleend aan een genasaleerde Frankische nevenvorm van het Germaanse woord tap.
Literatuur: Philippa 2004: 57
Fries: tampon


  naar boven