1.   ontiegelijk bn. (vnl. NN) 'enorm; zeer'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. ontiegelijk 'enorm, zeer veel' [1961; Van Dale].
Afleiding van ontieg 'onbetamelijk, laaghartig; vuil, smerig', dat door wegval van de intervocalische -d- is ontstaan uit mnl. ontidech, zoals in wine bezien ...; ende wat si dan ontidich vinden 'wijn proeven ...; en wat ze dan bedorven vinden' [1374; MNW], vnnl. onbetamelijcke, schandelose, ontydige woorden [1551; MNW]. Deze betekenissen ontstonden overdrachtelijk uit 'op een ongeschikt moment plaats hebbende; onrijp' en mnl. ontidech is dan ook afgeleid met on- 'niet-' van tidech, tidich 'op het juiste moment plaats hebbende; rijp', wat zelf weer is afgeleid met -ig van mnl. tijt 'tijdstip, moment', zie tijd.
Het bn. ontieg is in de algemene taal van de 20e eeuw verouderd. Redelijk recente attestaties zijn ontiege praatjes 'onbetamelijke praatjes' [1921; NRC], een afzichtelijk, bijkans ontieg voorwerp [1925; NRC], ontieg weer 'slecht weer' [1943; Texelsche Courant]. Het komt nog wel voor in diverse dialecten.
Fries: -


  naar boven