1.   drift zn. 'drijvende beweging; hevige opwelling'
categorie:
geleed woord
Mnl. in de samenstelling copmanscap drift 'werkzaamheid als koopman' [1240; Bern.], dreft 'kudde' [1291; CG I, 1564], drift 'geestdrift' [14e eeuw; MNW].
Met een achtervoegsel -ti- gevormd bij pgm. *dreiban- 'drijven', zie drijven.
Os. thrift, drift (mnd. drift o.a. 'het drijven'); mhd. trift o.a. 'het drijven' (nhd. Trift (verouderd) 'veeweide; waterstroming', Drift < mnd.); ne. drift; on. dript 'sneeuwstorm'; < pgm. *drifti-.
De vele betekenissen van dit woord zijn alle gebaseerd op het werkwoord (voort)drijven, in de oudere vindplaatsen nog alleen met betrekking tot beweging, waaronder ook de betekenis 'terrein of weg waar men over drijft (bijv. vee)', zie dreef. Een schip op drift is buiten controle, en zo kan het ook met emoties gaan.
driftig bn. 'vurig; opvliegend'. Mnl. driftige verken 'loslopende varkens' [1421; MNW varken], uut driftiger begeerten 'uit hartstochtelijke begeerte' [1534; MNW]. Regelmatige afleiding van drift met -ig.
Fries: drift


  naar boven