1.   cholera zn. 'zeer besmettelijke ziekte'
categorie:
leenwoord
Mnl. colere 'bepaalde ziekte of klachten' [1253; CG II, Gez.reg.], Waken ende colera ende slage, 'slapeloosheid en buikpijn/buikloop en buikkrampen' [1460-62; MNW-P]; vnnl. colera 'gal; ziekte veroorzaakt door gal' [1514; WNT twee en verkomen], Chólera "Een siecte in der magen als men geheel water van bouen ende van onder quijt wort" ('een ziekte in de maag, als men van boven en van onder veel water kwijtraakt') [1562; Kil.], Cholera 'ziekte gepaard met heftig braken en ernstige buikloop' [1608; WNT braking]; nnl. cholera 'gevaarlijke besmettelijke ziekte' [1817; WNT].
De oude vormen met c- (zonder -h-) zijn ontleend aan Latijn c(h)olera 'woede, toorn', eerder ook al 'gal; galkwaal' < Grieks kholérā 'id.', een afleiding van Grieks kholḗ 'gal' en khólos 'gal; woede'. In het Middelnederlands betekende colera, colere '(rode) gal', in de middeleeuwse geneeskunde een van de vier lichaamssappen van de mens die het temperament bepaalden (zie temperament). De rode gal ('heet en droog') werd gezien als het lichaamssap van de toorn, zoals o.a. blijkt uit woorden voor '(gal), woede, toorn' in verschillende talen: Middelhoogduits colera, Middelengels coler, colorie, colera, Frans colère, Italiaans collera; Grieks khólos had ook al de betekenis 'woede, toorn'. Deze betekenis verschijnt in het Middelnederlands vooral in vormen als colerie 'woede, cholerische eigenschap of aanval' [1480; MNW], maar ook vnnl. colere, bijv. Dat menze in zyn colere tegen de muur zou kletzen [1697-98; WNT kletsen I], zie cholerisch en zie ook kolder. Ook betekent het woord al sedert het Middelnederlands 'buikloop, buikpijn; klachten veroorzaakt door de gal'; het Griekse woord kholérā was reeds een aanduiding voor verschillende soorten buikklachten en ziekten van de spijsverteringsorganen, waaronder de 'echte' cholera. Het woord is uiteindelijk in de Griekse vorm (met ch-) internationaal gehecht aan deze zeer besmettelijke ziekte, die gepaard gaat met ernstige buikloop, bijv. ook Frans choléra, ouder cholere [1546; Rey], Engels cholera [1565-78; BDE].
De verdere etymologie van Grieks kholḗ 'gal', khólos 'gal; buikkwaal' is onduidelijk, misschien is er verband met Grieks kholás (mv. kholádes) 'ingewanden, darmen'; voor de afleiding kholérā 'galziekte, galkwaal' wordt ook wel verband voorgesteld met Grieks kholé(d)rā 'afvoergoot', maar dit is weinig waarschijnlijk.
Zie ook klere-.
Fries: goalera


  naar boven