1.   fractuur zn. 'botbreuk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. in van allen fracturen 'van alle botbreuken' [1535; WNT wieken], in Gebroke Been, ofte Beenbreuck, by de Heel-meesters allesins, na het Latijn, met den naem Fracture bekent [1645; WNT beenbreuk]. Daarnaast is fractuur ook de naam voor een Gotische ('gebroken') letter: nnl. in het regt- en schuin Romeins, curcyf ... en fractuur [1737; Pas].
Via Frans fracture 'botbreuk' [1250-1300; Rey] ontleend aan Latijn frāctūra 'splinter, fragment, breuk', een afleiding van het werkwoord frangere 'breken', zie fractie en het verwante breken.
Literatuur: J. Pas (1737), Mathematische of wiskundige behandeling der schryfkonst..., Amsterdam
Fries: fraktuer


  naar boven