1.   graveren ww. 'inkrassen'
categorie:
leenwoord
Mnl. si grauerden ooc die stene 'zij sneden ook (figuren/letters) in de stenen' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. graveren, wtsteken 'graveren, uitsteken' [1573; Thes.]. Eerder eenmaal in de vorm graven 'graven, verbergen; snijden in, beeldhouwen' [1240; Bern.].
Ontleend aan Frans graver 'kerven in hard materiaal', indirect geattesteerd als regraver [1346; Rey], eerder al graver 'een scheiding in het haar maken' [ca. 1200; Rey], een woord van Germaanse oorsprong; het is ontleend aan Frankisch *graƀan, zie graven.
gravure zn. 'afdruk van een gegraveerde plaat'. Nnl. gravure '(kunst van) het graveren, het snijden in hout of steen' [1796; WNT], gravure 'plaat met ingegraveerde afbeelding, bestemd om te reproduceren' [1796; WNT], eene gravuure in mezzo-tinto 'een afdruk van een gegraveerde plaat in diepdruk' [1796; WNT]. Ontleend aan Frans gravure 'afdruk van gegraveerde plaat' [1568; Rey], eerder al 'het graveren van een afbeelding om te reproduceren' [1538; Rey], ouder graveure 'groef, ribbel' [13e eeuw; Rey], een afleiding van graver.


  naar boven