1.   inherent bn. 'onafscheidelijk verbonden'
categorie:
leenwoord
Nnl. inherent "aanhangend, aanklevend" [1824; Weiland], dat het recht van belemmeren van doorgang inhaerent [is] aan het tolrecht 'onafscheidelijk verbonden is met' [1929; WNT tolrecht].
Ontleend, misschien via Frans inhérent [1520; Rey] of Engels inherent [1588; OED], aan Latijn inhaerēns (genitief -entis) 'onafscheidelijk verbonden', het teg.deelw. van inhaerēre, letterlijk 'vastzitten, blijven hangen', gevormd uit in- 3 'in-' en haerēre 'blijven kleven', waarvan de verdere etymologie onduidelijk is. Zie ook coherent.
In het Nederlands en de andere moderne talen bestaat het woord alleen in een overdrachtelijke, niet-fysieke betekenis.


  naar boven