1.   kwartier zn. 'een kwart uur; landstreek, stadswijk'
categorie:
leenwoord
Mnl. quartier 'deel van een geheel' in gedeelt was hi in drien quartieren 'het (schild) was verdeeld in drie delen' [1350-1400; MNW] qwartier 'vierde deel van lengtemaat' in V elne ende een qwartier donker blaeus 'vijf en een kwart el donkerblauwe stof' [1364; MNW], quartier 'vierde deel van het jaar' in in enen quartier jairs 'in een kwartaal' [1424; MNW]; vnnl. quartier 'stadswijk' in quartier vander stadt 'deel van de stad' [1532-37; MNW], quartier 'verblijfplaats' [1546; Stall. II, 124], quartier 'kwart uur' in naer 't quartier vande gesette uyr 'vijftien minuten na het vastgestelde uur' [1582; WNT], quartier 'landstreek' [1599; Kil.], kartier 'id.' [1638; WNT]; nnl. kwartier 'kwart uur' [1780; WNT].
Ontleend aan Frans quartier 'vierde deel (van een geheel)' [13e eeuw; Rey], ouder quarter 'id.' [1080; Rey] < Latijn quārtārius 'vierde deel', een afleiding van quārtus 'vierde', zie kwart. De meeste betekenissen komen ook in het Frans voor. De betekenis 'kwart uur' is in het Nederlands ontstaan als verkorting van de uitdrukking een kwartier uurs, ouder een quartier uers [ca. 1500; WNT toeven].
Fries: kertier


  naar boven