1.   komen ww. 'een plaats bereiken'
categorie:
erfwoord
Onl. kuman 'komen' in te thi alla fleisc cuman sal 'tot U komt al wat leeft', ic quam an diopi seuues 'ik kwam in de diepte van de zee' [beide 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. comen [1240; Bern.].
Os. kuman; ohd. queman, koman; oe. cuman; ofri. kuma, koma (nfri. komme); on. koma; got. qiman; < pgm. *kweman 'komen'. De combinatie kwe- levert regelmatig ko- op in de afzonderlijke Germaanse dialecten, zoals in onl. quena 'vrouw', mnl. kone 'vrouw', ook on. kona 'vrouw' (maar genitief mv. kvenna).
Verwant met: Latijn venire; Grieks baínein, Sanskrit gam- (aorist); Avestisch gam (aorist); Litouws gim̃ti; Armeens ekn; Albanees n-gan; Tochaars A käm-, Tochaars B kam-; alle 'komen, gaan e.d.', bij de wortel pie. *gwem- 'komen' (LIV 209).
komst zn. 'het komen'. Onl. cuomst 'komst' [ca. 1100; Will.]; mnl. comst 'het komen' [1236; VMNW]. Afleiding van komen met het achtervoegsel pgm. *-ti-. De -s- is hier wrsch. een overgangsklank; in andere talen verschijnt als overgangsklank soms -f-, bijv. Duits Kunft 'komst'. Zie ook bronst. ◆ bekomen ww. 'uitwerking op iemand hebben'. Onl. bikuman 'tegemoetkomen' in unse herro ímo thar bequam 'kwam onze Heer hem daar tegemoet' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. becomen 'bevallen, behagen' in die sparen die uon bequamen 'de balken die hun (het meest) bevielen' [1220-40; VMNW], 'uitwerking op iemand hebben' in de wortele alle, si di wale bekomen 'alle wortels, zij hebben een goede uitwerking op je' [1253; VMNW]. Afleiding van komen met het voorvoegsel be-. ◆ bekomst zn. 'zoveel als iemand verlangt'. Mnl. eerst met ander achtervoegsel becomte 'behagen, genoegen' [14e eeuw; MNW]; vnnl. bekomte, bekomste [1607; Kil.]. Afgeleid van bekomen met hetzelfde abstracta-vormende achtervoegsel als in bijv. begeerte en beroerte. Onder invloed van het zn. mnl. comst(e) 'komst' is de vorm met -s- opgekomen, die de oudere vorm verdrongen heeft.
Fries: komme ◆ komst


  naar boven