1801.   ingenomen bn. 'sympathie hebbend, bekoord'
categorie:
geleed woord
Vnnl. ingenomen zijn 'bekoord worden (door iets of iemand)' [1655; WNT innemen], meestal ingenomen zijn met (iets of iemand) 'id.' [1657; WNT].
Verl.deelw. van innemen, uit in en nemen, in de betekenis 'gunstig stemmen, bekoren', zoals in de geenen die hunne staatzught te werke leggen, aan 't innemen der jonge vorsten 'degenen die hun begeerte naar eer en aanzien laten spreken door de jonge vorsten in te palmen' [1625; WNT innemen], de Nimphe ..., die mijn vervoerde ziel heeft krachtig ingenomen [1655; WNT innemen], en nu vooral nog in de vaste verbinding iemand voor zich innemen. Zie ook innemend.
1802.   ingetogen bn. 'gematigd, bescheiden, niet opzichtig'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Vnnl. in te meerder het betaemt ... 's Gelucx besitter sich te houden ingetogen 'des te meer betaamt het degene die geluk heeft zich bescheiden te gedragen' [1625; WNT].
Verl.deelw. van het verdwenen en door intrekken vervangen werkwoord intiën 'intrekken, terugtrekken', zoals in het woord eens uyt de mont ghevloghen, en can niet werden inghetoghen 'het woord dat eens de mond verlaten heeft, kan niet worden teruggenomen' [1636; WNT woord I]. Dit werkwoord is gevormd uit in en Middelnederlands tien 'trekken', zie verder tijgen en opgetogen. De betekenis is overgenomen van Hoogduits eingezogen 'ingetogen, bescheiden', oorspr. het verl.deelw. van einziehen, dat formeel verwant is met Nederlands intiën, maar een breed betekenisveld had en heeft, vergelijkbaar met dat van Nederlands intrekken en terugtrekken.
1803.   ingewanden zn. mv. 'spijsverteringsorganen'
categorie:
geleed woord
Mnl. ingewanden 'inwendige organen in de buik' [1315-35; MNW-R], inghewant [1339; MNW-R], van den ingewande tesamen [1351; MNW-R], inghewant 'organen (hart, longen, lever) in een dierenlichaam' [ca. 1440; Harl.], in sijn buuc een wonde, dat daer sijn ingewant uutliep [1458; MNW-P].
Gevormd uit in en Middelnederlands gewant 'doek, gewaad, gerei; kleding, uitrusting', een afleiding van winden 'draaien'. De betekenis is dus 'dat wat zich binnen de bekleding bevindt'.
Mnd. ingewant, ingewāt. Mhd. (in)geweide (nhd. Eingeweide) is een afleiding van een wortel die verwant is met winden, waarbij ook Duits Weide 'wilg', Latijn vīscera 'ingewanden'; bij de wortel pie. *wei- 'winden, draaien'; en zie ook gewei.
In het Middelnederlands bestonden diverse synoniemen van dit woord. Ouder dan ingewanden zijn onder meer ingewede, zoals in si at vorschen ocht padden darme ocht van serpenten dyngewede verslant 'ze at kikker- of paddendarmen of verslond slangeningewanden' [1276-1300; CG II, Kerst.] en (in)geweide [beide 1300-25; MNW-R], gheweyde [1390-1400; Rijmkroniek], die overeenkomen met de Hoogduitse vormen. Andere synoniemen zijn onder meer ghewade [1328-50; Rijmkroniek, ander handschrift] en ghewande [1380-1425; MNW-R], inghewade 'gedarmte' [ca. 1440; Harl.], een vorm die overeenkomt met Nederduits ingewant.
1804.   ingreep
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Zie: ingrijpen
1805.   ingrijpen ww. 'sterke invloed hebben; handelen om erger te voorkomen'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Nnl. eerst alleen in een ruimtelijke betekenis, zoals in de kammen van het molenrad zijn te kort om goed integrijpen [1803; Weiland], dan ingrijpen 'sterke invloed hebben' [1805; WL], een boek dat in de Hollandsche geschiedenis ingrijpt [1845; WNT], ingrijpen 'handelen om erger te voorkomen, tussenbeide komen' in een ingrijpen van een buiten de wereld bestaand en redelijk Wezen [1846; WNT], ingrijpen 'tussenbeide komen door chirurgisch handelen' [1910; WNT].
Gevormd uit in en grijpen, als leenvertaling van Hoogduits eingreifen 'ingrijpen' [17e eeuw; Grimm], dat op dezelfde manier gevormd is.
ingreep zn. 'het ingrijpen'. Vnnl. ingreep 'inbreuk (op rechten, wetten)' [1679; WNT]; nnl. 'het ingrijpen; gewelddadige aanmatiging van iets' [1829; Martin], ingreep 'chirurgische handeling, operatie' [1939; WNT Aanv. emasculatie]. Gevormd uit in en greep, als leenvertaling van Hoogduits Eingriff. Het woord is ouder dan het werkwoord en slaat tot en met de 19e eeuw vooral op een onrechtmatige en/of gewelddadige handeling; de meest frequente betekenis is tegenwoordig 'chirurgische handeling'.
1806.   inhalen ww. 'binnenhalen, binnenleiden; op gelijke hoogte komen, voorbijgaan'
categorie:
geleed woord
Mnl. inhalen 'binnenbrengen, binnenhalen' in doe in halen dat buten es 'laat binnenhalen wat buiten is' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. 'feestelijk ontvangen' in [doe] wert heere Lodewijc van Bourbon met groter eeren ende solemniteyten tot Ludic ingehaelt 'toen werd heer L.v.B. met veel plechtig eerbetoon feestelijk ingehaald in Luik' [1530; MNW], inhalen 'voorbijgaan' [1691; Sewel NE]; nnl. 'op gelijke hoogte komen met' in hy volgt, hy haalt hem in, en heeft hem aangegrepen 'hij volgt, komt bij hem en heeft hem aangevallen' [ca. 1720; WNT].
Gevormd uit in en halen.
De oorspr. en algemene betekenis 'binnenbrengen, binnenhalen, binnenleiden' bestond met diverse nuances, bijv. nog tot in het Nieuwnederlands 'innen, binnenhalen', zie inhalig, en 'ademhalen'. De meeste andere betekenissen zijn inmiddels grotendeels verouderd; in plaats daarvan gebruikt men andere woorden met in of woorden met binnen, zoals binnenhalen, (naar) binnen trekken, inademen, inhaleren. Men spreekt nog wel van Sinterklaas inhalen of een sportheld inhalen 'hem plechtig of feestelijk ontvangen'. De betekenis 'op gelijke hoogte komen', en daaruit vooral in het NN 'voorbijgaan', is ontstaan naar analogie van werkwoorden als inlopen 'achterhalen, bijkomen' [1619; WNT inloopen] en ingaan 'id.' [1661; WNT ingaan].
1807.   inhalig bn. 'hebzuchtig, begerig'
categorie:
geleed woord
Vnnl. inhaalig 'hebzuchtig' [1691; Sewel NE], inhaalige kwanten 'hebzuchtige kerels' [1698; WNT].
Afleiding van inhalen in de betekenis 'innen, binnenhalen van geld e.d.' [1420; MNW], die in het Middel- en Vroegnieuwnederlands nog zeer gebruikelijk was.
1808.   inham zn. 'inspringend gedeelte'
categorie:
geleed woord
Vnnl. inham 'baai, kromming in de kustlijn' [1567; Nomenclator], inham der zee [1599; Kil.].
Gevormd uit in en het als simplex verouderde woord ham 2 'landtong'.
1809.   inheems bn. 'eigen aan een bepaald land, inlands'
categorie:
geleed woord
Mnl. inheymsch 'binnenlands' [1477; Teuth.]; vnnl. alle vuytheemschen und inheemschen, die alhyer binnen desser stadt und vryeheyt wortelen 'alle uitheemsen en inheemsen die binnen deze stad en op het stedelijk terrein buiten de poorten gevestigd zijn' [1561; MNW wortele], iemant ... die op inheimse of uytheimse kieffelinck (lees kijffelic) waere 'iemand die met in- of uitheemse bewoners ruzie maakte' [16e eeuw; MNW uteheemsch], inheymschen crijch 'binnenlandse oorlogvoering' [1573; WNT], door inheemschen oproer [ca. 1635; WNT]; heymsch 'binnenlands, inheems (Latijn domesticus)' en inheymsch 'ingeboren, inheems (Latijn indigena)' [beide 1599; Kil.], inheemsch 'eigen aan, behorend tot of kenmerkend voor het land of volk' in om dat het door het ghebruyck inheemsch en duyts is geworden 'omdat het [vreemde woord] door het gebruik tot de eigen dietse taal is gaan behoren' [1655; WNT]; nnl. eene ziekte, inheemsch op de bergen van Zwitserland [1854; WNT].
Gevormd met in als antoniem van het oudere bn. uitheems 'vreemd, hier niet thuishorend' [13e eeuw]. Mogelijk naar het voorbeeld van Hoogduits einheimisch 'inheems'.
De Middelnederlandse vindplaatsen van uytheymsch (en varianten) en de oudste bovengenoemde vindplaatsen van inheymsch zijn alle afkomstig uit ambtelijke teksten uit de gebieden ten noorden en ten oosten van de grote rivieren. In westelijke (Vlaamse) Middelnederlandse teksten spreekt men van vremde of vremde man, zie vreemd. Een geïsoleerde Gentse vindplaats in dat die geboden es in heims in destat si wrsch. 'dat diegene die gedagvaard is zich in de stad bevindt' [1237; CG I, 37] is in de tijd, geografisch, en volgens Van Loey (1964) ook qua betekenis te scheiden van het hier behandelde woord. Onduidelijk is het verband met de Middelnederlandse vindplaatsen van inhems, alle uit ambtelijke stukken uit Dordrecht, o.a. eens mans inhems kijnt 'iemands "inheemse kind" ' [1346; MNW utegoeden], weduen weesen jnhems kindere 'weduwen, wezen, "inheemse kinderen"' [1359; WNT inheim], inhemse kijnderen die onghehilict zijn '... die ongehuwd zijn' [1432; MNW schrodeambacht]. Van Loey (1964) en WNT beschouwen inhems in de voorbeelden uit 1346 en 1359 als genitief van een zn. inhem 'iemand die hier thuis hoort'; de verbogen vorm inhemse uit 1432 strookt daar echter niet mee. Ook uit de context wordt niet duidelijk of inhems kind '(bij de ouders) inwonend kind' of 'hier geboren kind' betekent.
Literatuur: A. van Loey (1964), 'Proeve van etymologie en vaststelling van de betekenis', in: VMKVA 1964, 407-419
1810.   inhoud zn. 'wat zich in iets bevindt'
categorie:
geleed woord
Mnl. inholt, inhout 'wat in een document, boek etc. staat' in na inholt olde zeentbrieven 'volgens de inhoud van oude aktes (over het geestelijk recht)' [1306; MNW seentstoel], schriftlick inhalt [1477; Teuth.], na inhout siins briefs 'volgens de inhoud van zijn brief' [15e eeuw; MNW]; vnnl. inhoud 'dat wat zich in iets bevindt' in naer 't inhoud uwer kas zal uw geachtheit wezen 'de inhoud van uw kas bepaalt welke achting men van u heeft' [1666; WNT]; nnl. inhoud 'ruimtelijke capaciteit' [1819; WNT].
Afleiding van inhouden in de betekenissen 'bevatten, omvatten', zoals in also alse die cornike inhout 'zoals de kroniek bevat, beschrijft' [1300-35; MNW-R], gevormd uit in en houden.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven