1.   adder zn. 'soort gifslang (Vipera berus)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, metanalyse
Mnl. nadre 'adder' [1240; Bern.], nader [1287; CG II, Nat.Bl.D], nadder [14e eeuw; MNW], adere, adre, ader, adder [ca. 1400; MNW].
Algemeen Germaans woord, oorspr. met een n- als beginklank. Door verkeerde woordscheiding van 'n nadder (met onbepaald lidwoord) kon in de spreektaal adder ontstaan, zie ook arrenslee.
Verwant met: os. nādra; ohd. nātara, nāter (nhd. Natter naast Otter); nfri. njirre; oe. næd(d)re (ne. adder); on. naðr(a); got. *nadrs 'adder' (alleen genitief mv. nadre); < pgm. nadra-.
Verwant met Latijn natrīx 'waterslang' (met secundaire betekenisbeïnvloeding door natāre 'zwemmen'); Oudiers nath(a)ir, gen. nathrach; Welsh neidr, mv. neidrach; Middelcornisch nader; maar Middelbretons azr, Bretons aer, zonder n-. De Germaanse groep wijst op pie. *neh1-tro-, -treh2, de Italo-Keltische op pie. *nh1-tr-ik-, misschien bij de wortel pie. *(s)neh1 'draaien, winden' (IEW 767). Gezien deze onduidelijkheid, het beperkte verspreidingsgebied en het betekenisveld van dit woord is het wrsch. een substraatwoord.
Fries: njirre
2.   adder(en)gebroed
categorie:
geleed woord
Zie: gebroed


  naar boven