1.   adamsappel zn. 'deel van het strottenhoofd; soort citroen'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Mnl. adaems appel 'vrucht van een boom in Palestina, waarin de beet van Adam te zien zou zijn' [1400-50; MNW]; nnl. Adams Appel "uitwendige dikte in de voorhals der mannen" [1690; WNT].
Samenstelling uit appel 1 en de bijbelse naam Adam.
Met de Middelnederlandse vorm kan de 'granaatappel' bedoeld zijn (zoals in die adaems boem [1287; CG II, Nat.Bl.D]. In Arabische medische geschriften wordt het strottenhoofd ook als 'granaatappel' aangeduid, zodat door leenvertaling uit het Arabisch de samenstelling adamsappel de nieuwe betekenis kreeg. Volgens de toen ontstane legende zou een stuk van de verboden vrucht in Adams keel zijn blijven steken. Daarnaar zou de verdikking zijn genoemd. CEDEL beweert dat adamsappel berust op een onjuiste vertaling van Hebreeuws tappuaḥ ha-ʿādām, dat zowel 'het gezwollene bij de man' als 'appel bij de man' zou kunnen betekenen. Zoals Kluge terecht aanvoert, is deze hypothese onjuist. Hebreeuws tappuaḥ ʿādām harishõn 'appel van de eerste mens' is juist een leenvertaling, een calque, van de moderne westerse talen.
Fries: adamsappel


  naar boven