5321.   saté zn. 'geroosterd vlees aan een stokje'
categorie:
leenwoord
Nnl. sesaté [1872; Indisch Kookboek], sateh "stukjes vleesch aan een stokje" [1881; Perelaer], saté 'id.' [1907; Koenen].
Ontleend aan Maleis sate of sesate 'stukjes vlees aan een stokje', waarvan geen zekere etymologie bekend is.
Literatuur: Indisch kookboek ..., door eene Indische dame (z.a., 1872), Nijmegen, 10; M.T.H. Perelaer (1881), Borneo van zuid naar noord, dl.1, Rotterdam, 91
Fries: satee
5322.   sater zn. 'halfgod (met bokspoten)'
categorie:
leenwoord
Mnl. satyri 'saters' in Fauni ende Satyri 'faunen en saters' [1485; MNW alf], satiere 'sater' in vanden satiere oft wildeman 'over de sater of wildeman' [1485; Smit 1956]; vnnl. een vanden Satyris 'een van de saters' [1552; WNT villen II], De Satyren 'de saters' [1559; WNT bespeuren], Sater [1563; WNT trekken].
Ontleend, al dan niet via Frans satyre 'sater' [1549; Rey], ouder satire [ca. 1372; Rey], aan Latijn Satyrus 'id.' dat weer ontleend is aan Grieks Sáturos, de naam van een metgezel van Dionysos, waarvan de etymologie onbekend is.
Literatuur: W.A.P. Smit (1956), 'Wildeman en Satyr', in: NTg 49, 318
Fries: sater
5323.   satijn zn. 'glanszijde'
categorie:
leenwoord
Mnl. satijn 'satijn' in XV ellen satijns '15 el satijn' [1432-68; MNW vervoederen]; vnnl. Een sayon van swert satijn 'een overkleed van zwart satijn' [1524; MNW sayon].
Ontleend aan Frans satin 'glanzende, zachte zijden stof' [1387; FEW], ouder zatin [1351; FEW], dat mogelijk via Spaans aceituní (met Arabisch lidwoord) of setuní, ontleend is aan Arabisch zaitūnī 'satijn', dat waarschijnlijk oorspronkelijk 'uit Citong' betekent, de plaats in China waar satijn vandaan kwam. Citong is de bijnaam van Quanzhou in Fujian. Het betekent letterlijk "doorn-tong", de naam van een boom (tong is een boomsoort), de "Erythrina indica", die al in de 10e eeuw veel werd aangeplant rond Quanzhou en daarom de bijnaam van deze stad werd. De naam Citong werd in het Arabisch geassocieerd met zaitūn 'olijf', zodat het weefsel aṭlas zaitūnī, letterlijk 'olijfachtige gladde stof', ging heten, waarin zowel het eerste deel (aṭlas) als het tweede deel (satijn) een aanduiding voor een bepaalde zijde geworden zijn.
Fries: satyn
5324.   satire zn. 'hekelschrift'
categorie:
leenwoord, leenwoord
Vnnl. eerst in een vertaalde boektitel: zijn "Satiren" (over Ariosto) [1604; iWNT]; nnl. dan als genre: bestaat of in loftuitingen of "Satyre" [1748; Holberg], eene Satire [1785; WNT voortgaan I].
Ontleend aan Latijn satira 'serie gelegenheidsgedichten, spotdicht', in Laatlatijn ook gespeld satyra, een latere variant van satura dat ook 'schotel met allerlei vruchten, mengelmoes' is, en is afgeleid van satur 'verzadigd' dat verwant is met satis 'genoeg', zie zat. Voor een vergelijkbare betekenisontwikkeling zie farce. De ontlening kan plaatsgevonden hebben via Frans satire 'hekeldicht' [1468; Rey], eerder al 'parodiërende dans' of 'moralistisch muziekdrama' [1352-56; Rey], een gewijzigde variant van satre 'id.' [ca. 1285; TLF], of mogelijk via Duits Satyre (mv.) 'spotdichten' [1540; Paul], later ook gespeld Satiren [1714; Schulz].
satirisch bn. 'hekelend'. Vnnl. Satyrische ende schampere propoosten 'spottende en smalende taal' [1624; WNT propoost]; nnl. op enen Satirischen trant 'op een satirische wijze' [1761; Vad.lett., 948]. Ontleend aan Duits satyrisch 'hekelend' [1572; Schulz], ook satirisch [1575; Schulz], dat een afleiding is van Duits Satire 'hekelschrift', een ontlening aan Latijn satira 'id.'. Daarnaast is tot in de 20e eeuw satiriek 'spottend' [1732; WNT zoo II] in gebruik geweest, dat ontleend is aan Frans satirique 'wat tot de satire behoort' [ca. 1380; Rey], ontleend aan Laatlatijn satiricus 'id.', een afleiding van satira 'spotdicht'. De spelling met y is net als bij satire ontstaan onder invloed van de oudere spelling satyr van sater en van de daarvan afgeleide woorden.
Literatuur: L. Holberg (1748), De Deensche spectator, dl. 2, Amsterdam, 195
Fries: satiresatirysk
5325.   saucijs zn. 'soort worst'
categorie:
leenwoord
Mnl. salcijsken 'worstje' [1477; Teuth.]; vnnl. i. vett Vercken omb Saussyskens to maecken 'een vet varken om saucijsjes te maken' [1522; WNT vet V], een Saussijse oft eenen Verckensbuelinck 'een saucijs of varkensworst' [1569; WNT varken], Saucys 'id.' [1657; WNT fruiten].
Ontleend, aanvankelijk rechtstreeks, later via Frans saucisse 'soort worstje' [ca. 1260; TLF], aan Laat-Latijn salsicia o.a. 'gezouten (worst)' < Laatlatijn salsicius (bn.) 'met zout bereid', een afleiding van salsus 'gezouten', zie saus.
Fries: sausys
5326.   sauna zn. 'stoombad'
categorie:
leenwoord
Nnl. sauna "Fins damp- of stoombad" [1847; Kramers], in Een Finsch gezin gaat iedere week in de "Sauna" man, vrouw en kinderen, allen tegelijk ! [1926; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Fins sauna 'traditioneel Fins badhuisje'.
Fins sauna, met verwanten in de meeste Balto-Finse talen zoals Ingrisch en Wotisch sauna, Ests saun, Lijfs sōna, alle met vergelijkbare betekenissen als in het Fins, is ontwikkeld uit Proto-Fins *sakna, dat hoogstwaarschijnlijk een vroeg Germaans leenwoord is (Kallio 2008). Het gaat terug op vroeg-Proto-Germaans *stak-ná- (pie. *stogh-nó-, verwant met staak), waaruit Proto-Germaans *stakka- (wet van Kluge) en Oudnoords stakkr 'stapel' en door ontlening Engels stack 'id.'. Voor de betekenis moet men uitgaan van een stapel verhitte stenen als primitief middel om een bad te verhitten. Kallio noemt verscheidene woorden in andere talen met een vergelijkbare betekenisontwikkeling.
De traditionele etymologie, volgens welke het Finse woord verwant zou zijn met Samisch suovdnji 'hol in de sneeuw', is om fonologische en semantische redenen onhoudbaar.
In het Nederlands en diverse andere ontlenende talen verwijst het woord niet meer specifiek naar het traditionele houten Finse badhuisje, maar naar elke ruimte en elk gebouw waarin vergelijkbare stoombaden te vinden zijn.
Literatuur: P. Kallio (2008), "The Etymology of Finnisch sauna 'Sauna'", in: K. Dekker e.a. (red.), Northern Voices. Essays on Old Germanic and Related Topics, Leuven
Fries: sauna
5327.   saus zn. 'soort jus; smaakstof; kleurstof'
categorie:
leenwoord, leenwoord
Mnl. salse, sause 'saus' [1240; VMNW], sauce 'id.' [1351; MNW-P], een saus van edick 'een saus van azijn' [1437; MNW-P]; nnl. saus ook 'smaakstof van tabak' [1864; Calisch], 'verfsoort' in doffe, bruine, harsachtige sausen [1892; Vermeylen].
Ontleend aan Frans sausse [1165-70; Rey], salce [1172-74; Rey], later ook sauce [ca. 1240; Rey], aanvankelijk metafoor voor de zee, later ook 'kruiderij' [1172-74; Rey] en 'vloeibaar bijgerecht', laat geattesteerd [1266; Rey], maar al eerder in gebruik, veel later ook 'smaakstof van tabak' [1765; Rey] en 'kleurstof' [1803; TLF]. Het is een substantivering van het adjectief salse 'gezouten' dat ontwikkeld is uit Latijn salsa, de vrouwelijke vorm van salsus 'gezouten', het verl.deelw. van sallere 'zouten', een afleiding van sal 'zout', dat verwant is met zout.
sausen ww. 'tabak van een smaakstof voorzien; verven'. Vnnl. saussen 'indopen, bevochtigen' [1573; Thes.]; nnl. sausen 'tabak van een smaakstof voorzien' in de bladeren, die gesaust moeten worden [1896; iWNT], 'verven' in licht crêmegeel gesaust [1897; WNT]. Ontleend aan Frans saucer 'marineren, op smaak brengen met saus' [1538; Rey], ouder saucier [14e eeuw; Rey], aanvankelijk sauser figuurlijk '(een degen) onderdompelen (in bloed)' [ca. 1200; TLF], een afleiding van sauce 'saus'.
Literatuur: A. Vermeylen (1955), Verzameld werk dl. 4, Brussel, 464
Fries: saussauzje
5328.   savanne zn. 'grasvlakte'
categorie:
leenwoord
Vnnl. zabanen 'savannen' in leegh landt, weynigh kreupel-bosch, veel "Zabanen" als men die noemt [1630; De Laet]; nnl. opene Velden, "Zavanen" geheten [1718; Herlein], De "Savaanen" (Savannes) zyn velden, of weiden [1770; Fermin], savannen [1826; Schubert].
Ontleend, al dan niet via Frans savane 'savanne' [1529; Rey], savanne 'id.' [1645; Rey], aan Spaans sabana (oudste vorm çabana [1519; Friederici]), een woord uit het Taino, een Indiaanse taal van Haïti.
Literatuur: P. Fermin (1770), Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname, Harlingen, VII; J.D. Herlein (1718), Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname, Leeuwarden, 12; J. de Laet (1630), Beschrijvinghe van West-Indien, 2e druk, Leyden, 567; F.W. von Schubert (1826), Reis door Zweden, Noorwegen, Lappland enz., dl. 2, Deventer, 96
Fries: savanne
5329.   saxofoon zn. 'blaasinstrument'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. saxofoon 'koperen blaasinstrument' in ze maken met trompetten, saxofones, trommels en lappen blik, den donder na [1871; WNT Aanv. saxophoon], ook verkort tot sax in wie ooit goed op de sax heeft hooren spelen [1925; Leeuwarder Courant].
Ontleend aan Frans saxophone [1843; Rey], genoemd naar de Belgische instrumentenbouwer Antoine-Joseph (Adolphe) Sax (1814-1894), die de saxofoon in 1846 patenteerde. Het tweede lid is het achtervoegsel -foon 'instrument dat een geluid produceert of overbrengt', zoals in babyfoon, microfoon, telefoon, xylofoon, ontleend aan Grieks phōnḗ 'klank, stem', zie fonetisch.
Fries: saksofoan
5330.   scabreus bn. 'onwelvoeglijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Scabreux (zn.) "onneffentheyt oft rouheyt" [1553; Van den Werve], scabreux 'ruw, raspig' [1650; Hofman], scabreus 'gevaarlijk, netelig' in het gevaer ... te groot en scabreus oordelende [1677; Fryxell]; nnl. scabreus 'onwelvoeglijk' in het "scabreuse" verhaal van Ritsert [1838; Gids, 260].
Ontleend aan Frans scabreux 'ruw, niet glad' [1498-1501; Rey], ook 'moeilijk' [1501; Rey], later 'choquerend' [1718; TLF], een ontlening aan Laatlatijn scabrōsus 'ruw', een afleiding met -ōsus 'vol van' van Latijn scaber 'ruw, smerig, schurftig' dat afgeleid is van scabere 'krabben', verwant met schaven.
De eerste attestatie is wat vreemd, omdat scabreux, dat in het Frans een adjectief is, met twee substantieven wordt weergegeven. Vermoedelijk kende Van den Werve het woord eigenlijk niet zo goed.
Literatuur: A. Fryxell (1843), Handlingar rörande Sverges historia, deel 4, Stockholm, 315
Fries: skabbeljeus

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven