1.   dommelen ww. 'soezen'
categorie:
klankwoord,
Vnnl. dommelen 'suffen, half slapen' [1685; WNT].
Mogelijk een verdere betekenisontwikkeling van mnl. dommelen 'brommen, gonzen' [ca. 1483; MNW], een frequentatief bij mnl. dommen 'dof geluid maken' [14e eeuw; MNW], wrsch. een klanknabootsend woord. Het geluid van snurken kan bij de betekenisontwikkeling van dommelen een rol hebben gespeeld. Misschien is ook de betekenis van het bn. dom 'suf' van invloed geweest.
Fries: dommelje


  naar boven