1.   -liet achterv. '-steen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. in chrysoliet 'bleekgroene edelsteen' [1782; WNT steen], coprolithen 'versteende dierlijke uitwerpselen' [1844; WNT versteening], aërolithen (mv.) 'meteoorstenen' [1867; WNT urano- II], monoliet 'steenblok uit één stuk' [1909; WNT Aanv.], megalithen (mv.) 'prehistorische monumenten van een of meer grote stenen' [1927; WNT Aanv. megaliet].
Internationaal achtervoegsel (o.a. Engels -lite, -lith, Frans -lit(h)e) waarmee namen van mineralen, gesteenten, (edel)stenen e.d. worden gevormd, op basis van Grieks líthos 'steen', zie litho-.
Slechts enkele van de woorden op -liet bestonden al in de oudheid, bijv. Grieks monólithos (bn.) 'uit één steen' (nnl. monoliet 'steenblok uit één stuk') en khrūsólithos 'topaas', letterlijk 'gouden steen' (nnl. chrysoliet 'bleekgroene edelsteen'). De meeste zijn echter pas in de 19e eeuw of later gevormd als wetenschappelijke neologismen. Het eerste woordelement wordt daarbij meestal ook uit het Grieks gekozen, bijv. mégas 'groot' in megaliet, āḗr 'lucht' in aeroliet.
Fries: -lyt


  naar boven